Het probleem van polarisatie: de zin en onzin van debatten over nieuwe technologie

[For the English version of this post, click here]

Bij debatten over een nieuwe technologie heeft het ene kamp vaak onrealistische verwachtingen van de voordelen, terwijl het tegenovergestelde kamp met een al even onrealistische inschatting van de gevaren komt. Daarmee ontstaat er debat dat alleen gaat over de vraag of we de technologie willen of niet, waarbij we ons laten leiden door niet ter zake doende argumenten. De polarisatie van maatschappelijke discussies wordt in de hand gewerkt door de overvloed aan informatie, waardoor alleen de meest extreme standpunten aandacht krijgen. Dit is niet alleen een probleem bij debatten over nieuwe technologie, maar eigenlijk speelt dit alom een rol. In dit stuk zal ik op zoek gaan naar de condities waar een debat aan moet voldoen zodanig dat zoveel mogelijk maatschappelijke waarden en overwegingen kunnen worden meegenomen in de bepaling van een collectief standpunt – bijvoorbeeld over het ontwerp van een nieuwe technologie. 

Of het nu gaat om 5G of genetic engineering, artificiële intelligentie, zelfsturende auto’s of geo-engineering, al snel lijken er twee kampen te ontstaan. Aan de ene kant zijn er de ‘techno-optimisten’ die veel heil van dit soort technologieën verwachten, omdat ze kansen bieden om dingen meer efficiënt of duurzaam te doen of omdat ze grote problemen als honger en klimaatveranderingen kunnen verhelpen. Aan de andere kant zijn er de ‘technofoben’ die vooral wijzen op de risico’s en gevaren. Het eerste kamp vind de risico-inschatting van het tweede kamp gebaseerd is op irrationele angsten, het tweede kamp vind dat het geloof van de andere partijen getuigt van hybris − hoogmoed.

Niet alleen zijn beide kampen druk met elkaar bezig, ze bepalen ook de wijze waarop de media het debat representeren. Dat komt omdat journalisten ervan uitgaan dat het presenteren van tegengestelde gezichtspunten helpt een persoon een afgewogen standpunt in te nemen zodat zij bij kan dragen aan een democratisch debat.

Dat is lang een legitiem uitgangspunt geweest, maar lijkt minder goed te werken in tijden van polarisatie. Zeker werkt het niet als het gaat om technologische kwesties. Daar ontstaat een debat dat onrealistisch, ongebalanceerd en uiteindelijk ook ondemocratisch is.

Wat je ziet is een cascade van foute startpunten, waardoor debatten over technologische ontwikkelingen helemaal niet meer gaan waarover ze moeten gaan. Ten eerste is daar het foutieve geloof dat elk maatschappelijke debat, of dat nu over nieuwe technologie gaat of niet. het beste kan worden gekarakteriseerd door de extreme posities te laten zien. Ten tweede is er het incorrecte idee dat een technologische ontwikkeling op ons afkomt alsof het een natuurverschijnsel is.

Voordat ik dieper op technologische kwesties inga, zal ik eerst beschrijf wat nu eigenlijk een debat is en waar het toe dient. Om te beginnen kun je een standpunt zien als een evaluatie, een inschatting van wat een toekomstige situatie gaat brengen. Dat is wat we constant doen als individuen. We kijken wat er op ons afkomt en nemen een beslissing op basis van wat we verwachten wat er gaat gebeuren.

Ook als samenleving worden we geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen waar we als collectief op moeten reageren. Veruit de beste manier om dat te organiseren is via een democratisch debat waarin verschillende inschattingen naar voren worden gebracht, voor- en nadelen tegen elkaar worden overwogen, om ten slotte te komen tot een collectieve beslissing die het mogelijk maakt om met de toekomstige situatie om te gaan. Niet alleen doet zo’n debat recht aan de mening van alle leden van de samenleving, zodat iedereen zich uiteindelijk kan neerleggen bij de collectieve beslissing, maar de pluraliteit van standpunten zorgt er ook voor dat een kwestie van zoveel mogelijk kanten wordt bekeken, waarmee de uiteindelijke beslissing ook kwalitatief het beste is.

Maar als het gaat om een nieuwe technologie gaat het niet om een situatie die op ons afkomt. Het gaat om de inschatting een situatie die we zelf maken, maar die wordt besproken alsof het een natuurfenomeen betreft. In plaats van de technologie zélf te bespreken, wordt er gekeken naar de effecten, de risico’s en de voordelen.

Het tot stand brengen van een innovatie kost meestal veel geld. De meeste technologie-ontwikkelaars beschikken in het algemeen niet zelf over zoveel geld, dat vinden ze bij investeerders. Technologie-ontwikkelaars concurreren daarbij met elkaar, ze moeten investeerders ervan overtuigen dat hun technologie succesvol zal zijn. Daarbij is het belangrijk om niet alleen Willie Wortels met een soldeerbout of Whizzkids in een garage als technologie-ontwikkelaars te zien, het gaat vooral om ondernemers en wetenschappers, mensen die niet zomaar iets kunnen maken, maar vooral ergens in geloven en dat geloof succesvol kunnen verspreiden. Ze komen met beloftes: ze creëren verwachtingen en om de competitie voor te blijven moeten die verwachtingen zo scherp mogelijk gearticuleerd worden. Realisme is hierbij van ondergeschikt belang. Sterker, een beetje realistische inschatting van de capaciteiten van een nieuwe technologie maakt die technologie bij voorbaat kansloos; er zal dan altijd wel iemand komen met grotere beloftes.

De competitie tussen beloftes wordt beslist als er een keuze is gemaakt in welke technologieën er geïnvesteerd gaat worden. Je kunt zeggen dat het dan uitgekristalliseerd is welke technologie het beste is geweest in het creëren van verwachtingen. Die verwachtingen gaan vervolgens een eigen leven leiden. Hun doel om investeringen los te weken is bereikt, nu moeten de verwachtingen worden uitgezet in de markt of de maatschappij om die investering rendabel te kunnen maken. Regels moeten worden ingesteld of opgerekt, het publiek moet van het belang van een technologie worden overtuigd. Ook wetten en maatschappelijke legitimiteit zijn resources die nodig zijn om een technologie van een idee tot een succesvol product om te zetten.

Technologische ontwikkeling is dus een proces waarbij grote economische belangen een rol spelen. De push om een technologie succesvol te laten zijn is zeer sterk en het debat erover wordt allesbehalve is belangeloos, zoals een daadwerkelijk democratische debat zou moeten zijn. Kortom, wat we zien is geen debat, maar een lobby.

Kijk eens naar 5G. Gelikte commercials moeten het grote publiek overtuigen dat 5G heel veel goeds gaat brengen. Als dat systeem er is kunnen we volledig draadloos, kunnen we processen automatiseren waarvan we nooit dachten dat die geautomatiseerd konden worden. Zelfsturende auto’s, in high-definition streamen van films en series, monitoring van alles dat gemonitord kan worden. Nooit meer auto-ongelukken, nooit meer verveling, nooit meer inefficiëntie. Wie wil dat nu niet! Het zou volkomen idioot zijn om 5G tegen te willen houden. Wetgeving omtrent privacy of straling moet worden aangepast dat het 5G zo goed mogelijk kan accommoderen.

Maar natuurlijk zijn die verwachtingen volstrekt onrealistisch. Ongelukken zullen blijven bestaan, misschien niet de hoeveelheid en de soort ongelukken die we nu kennen, maar ze verdwijnen niet – evenals verveling en inefficiëntie. Elke nieuwe technologie komt immers weer met nieuwe gevolgen en effecten. Dat hoeft een technologie niet minder waardevol of wenselijk te maken, maar vereist wat meer bescheidenheid.

Als er iets is dat je wél kunt voorspellen is dat er altijd tegenstanders zullen zijn van een nieuwe technologie. Er zijn altijd wel clubjes mensen die de technologie-ontwikkelaars niet vertrouwen of die de grote verwachtingen niet delen. Om een punt te kunnen maken kunnen de overdreven beloftes alleen worden bestreden door daar evenzeer overdreven risico’s en nadelen tegenover te zetten.

Zo wordt 5G ineens de veroorzaker van het coronavirus of is het een instrument waarmee de regeringen onze breinen gaan controleren. Zijn het niet de regeringen, dan is het wel Bill Gates. Paranoïde onzin uiteraard, maar even onrealistisch als de verwachtingen omtrent de baten van 5G.

Dit is een patroon dat je telkens weer terugziet. De technofoben moeten opbieden tegen de techno-optimisten en vice versa, zo ontstaat er een spiraal van claims die stukje bij beetje minder realistisch worden.

Nu heeft iedereen het recht op waanvoorstellingen, maar het is een probleem dat in debatten over nieuwe technologieën de waanvoorstellingen overheersen. Er ontstaat een discussie tussen voor- en tegenstanders die beide in sprookjes lijken te geloven.

Zo’n gepolariseerd en onrealistische discussie wordt in de hand gewerkt door de wijze waarop oude en nieuwe media werken. Er is een overschot aan informatie en in kranten en televisieprogramma’s beperkte ruimte al die informatie te presenteren. Het internet biedt meer dan genoeg ruimte, maar iemand die aan het surfen is, heeft niet de tijd om al die informatie af te gaan. Informatieaanbieders concurreren fel om aandacht, en kunnen die aandacht alleen krijgen door de informatie zo opvallend mogelijk te maken.

Kortom, hetzelfde mechanisme dat we eerder zagen bij de investeringen in nieuwe technologieën zien we hier weer terug. Om de juiste resourcebase te creëren vinden moeten claims zoveel mogelijk opvallen. Geld, ruimte en tijd kunnen alleen verworven worden door extreme, onrealistische claims naar voren te brengen.

Niet alleen zijn de claims onrealistisch, ze zijn in zekere zin ook onvergelijkbaar. Er liggen verschillende manieren van denken aan ten grondslag. Het gaat niet om een verschil van inschatting, maar om een verschillende manier waarop de groepen tot hun inschatting komen. Het is een verschil tussen feitelijk en emotioneel redeneren, waarbij het niet zomaar is gezegd dat de ene manier beter is dan de andere.

De partijen die handelen in hooggespannen verwachtingen verwijzen vaak naar de wetenschappelijke basis van hun claims. Hun argumenten worden gepresenteerd in termen van getallen en grafieken, waarbij de feitelijkheid voorop lijkt te staan – maar, zoals gezegd, er zijn nog geen feiten die in de toekomst liggen. Deze manier van denken is vooral een frame dat de geloofwaardigheid van de technologie moet vergroten, zodat de geïnvesteerde resources kunnen worden terugverdiend.

Het frame van de tegenstanders wordt meestal gevormd door verhalen en metaforen. Ze komen met Frankenstein en Big Brother als voorbeelden van doorgeslagen techno-optimisme. Anders dan cijfers en feiten dienen verhalen ertoe emoties op te wekken, ze kunnen bijvoorbeeld ongedefinieerde angsten of een vaag gevoel van ongemak articuleren. Daarbij moeten we niet vergeten dat emoties niets anders zijn dan een manier om situaties te evalueren, op basis van onze intuïtie vormen we een oordeel over een situatie en interpreteren die als goed of slecht. Dat is een manier die quick and dirty is en misschien zelfs ‘irrationeel’, maar niet intrinsiek minder dan een wetenschappelijk aandoende benadering.

Dat is niet alleen zo omdat het feitelijke frame even feitenvrij is als het verhalende frame, maar ook omdat het gaat om een toekomst die we willen. Zoals ik hierboven al schreef, discussies over nieuwe technologieën worden gevoerd alsof het om natuurverschijnselen gaan. Alsof het om een regenbui, vulkaanuitbarsting of overstroming gaat waarvan je de risico’s in moet schatten om de juiste voorzorgsmaatregelen te treffen, zoals het meenemen van een paraplu, verhuizen of het aanleggen van een dam. Maar de discussie over een nieuwe technologie zou niet een discussie moeten zijn over welke risico’s nu acceptabel of niet zijn, maar het zou een discussie moeten zijn over de voorwaarden waaraan de te ontwikkelen technologie zou moeten voldoen.

Het gaat niet om de vraag wie er achteraf gelijk gaat hebben, maar om de vraag of een nieuwe technologie zo ontworpen kan worden dat deze als maatschappelijk wenselijk gezien kan worden. Deze vraag zou in een democratisch debat moeten worden behandeld waarin een pluraliteit aan standpunten, zorgen, verwachtingen, etc. worden meegenomen in de besluitvorming. In plaats daarvan kennen we een touwtrekdiscussie die leidt tot een ‘ja’ of ‘nee’ tegen een technologie op basis van niet ter zake doende argumenten.

Het is daarom zo belangrijk dat niet de feitelijkheid voorop staat, maar dat collectief wordt nagedacht over de betekenis van een nieuwe technologie en om dat te kunnen doen moeten we verhalen en emoties toelaten in een debat. Sterker nog, het debat zou juist gevoerd moeten worden in termen van verhalen, want alleen binnen een narratieve structuur kan er betekenis worden gegeven aan een toekomstige ontwikkeling. Er moet een level playing field te creëren waarop mensen op de verwachtingen op een betekenisvolle wijze kunnen bespreken en vergelijken om te kunnen komen tot een duidelijke afweging over de ontwerpcriteria die moeten worden meegenomen.

Wat nu gebeurt is eigenlijk het tegenovergestelde. Omdat de feitelijke wijze van debatteren dominant is, voelen tegenstanders van nieuwe technologieën zich geroepen mee te gaan met deze manier van redeneren. Zo zijn er op het internet tal van filmpjes te zien van angstverhalen die in wetenschappelijke termen worden verteld. Omdat in dit soort filmpjes meestal correlatie en causaliteit op kinderlijk naïeve manier door elkaar worden gehaald, zijn het makkelijke slachtoffers voor de voorstanders – deze zijn meestal immers veel beter wetenschappelijk getraind. En zo worden de wederzijdse frustraties alleen maar groter.

In veel opzichten is technologische ontwikkelingen een geval apart. Toch denk ik dat we veel kunnen leren van de gepolariseerde debatten over technologie, omdat ‘normale’ debatten steeds meer beginnen te lijken op de discussies over technologie. Ze raken steeds meer gepolariseerd en de realiteitszin lijkt steeds minder van belang.

Evenals bij debatten over technologie ontstaat polarisatie vanwege het mechanisme dat claims met elkaar concurreren om aandacht terwijl er een schaarste is aan resources als tijd en ruimte. Claims moeten dan steeds buitenissiger worden om te worden gehoord, waarmee de meer genuanceerde claims uit het debat worden gedrukt.

Ook vergelijkbaar is dat het bij gepolariseerde debatten niet draait om standpunten, maar om geloofssystemen. De elkaar bestrijdende partijen de kwesties vanuit een ander wereldbeeld en komen met verschillende frames. Wat vervolgens wordt gezien als ‘waar’ of ‘goed’ is een uitdrukking van dit wereldbeeld, zodat er nooit gekomen kan worden tot afwegingen tussen de positie – het is slikken of stikken. Het startpunt is de eigen morele superioriteit die bevochten worden door op de perfide posities van de tegenstanders te wijzen. Dit is geen debat, maar roddel: een discussie dient niet om tot een collectief oordeel te komen, maar om het eigen gelijk te bewijzen.

Denk hierbij eens aan zaken als klimaatbeleid of coronamaatregelen. Als je het nieuws volgt, lijken er vele tegenstanders die elke regeringsingreep zien als een verdere beperking van het persoonlijke vrijheden, terwijl de voorstanders wijzen op de onnozelheid van hun protesten. Dystopische toekomstscenario’s worden geschetst, waarbij de verdorven motieven van de tegenpartij steevast de hoofdrol spelen. Klimaatsceptici zijn dan al snel dom en onverantwoordelijk, terwijl ‘klimaatgekkies’ arrogant zijn en met totalitaire plannen komen.

De partijen komen steeds verder uit elkaar te liggen en afspraken waar beide partijen enigszins mee kunnen instemmen worden steeds moeilijker te maken. Dit betekent dat, bij de huidige electorale verhoudingen, een marginaal verschil enorme consequenties kan hebben. Denk maar aan het Brexit-referendum of de verkiezing van Trump.

We moeten denken over een andere manier om de in het debat geponeerde claims om te gaan. Het gaat daarbij niet om een zo duidelijk mogelijke representatie van een discussie door de extreme posities te laten zien, maar het gaat om het tonen van de diversiteit aan standpunten, perspectieven, frames, overwegingen, waarden en ga zo maar door.

Verschillen tussen posities zijn essentieel, mits ze goed worden gebruikt. Een pluraliteit van posities is een voorwaarde voor de kwaliteit van een collectief standpunt, maar het is zeker geen garantie. Die pluraliteit kan evengoed leiden tot gebrekkige besluiten, namelijk als er geen rekenschap wordt gegeven aan de verschillen − als er domweg wordt gekozen voor één positie omdat een democratisch geachte procedure dat toelaat.

Extreme posities zijn niet vanzelf nodig om pluraliteit te borgen. In tegendeel, ze dragen er toe bij dat er niet tot een gezamenlijke afstemming gekomen kan worden. Nu er een duidelijk idee is van het mechanisme dat tot polarisatie leidt, kan dat worden tegengegaan. Dat kan op verschillende manieren. Media kunnen hun verantwoordelijkheid nemen: er moeten andere algoritmes komen bij de digitale media en andere vuistregels bij de traditionele media.

Net als bij debatten over nieuwe technologie moeten we nadenken hoe we claims met elkaar vergelijkbaar kunnen maken. Zoals het bij technologische ontwikkeling moet gaan om een level playing van verwachtingen, moet alom gezocht worden naar de manier waarop de verschillende posities tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Deelnemers aan een debat moeten niet het doel hebben hun gelijk te krijgen, maar om bij te dragen aan een collectief oordeel. Dat er verschillende frames zijn, hoeft daarbij geen probleem te zijn, maar als die frames er alleen toe dienen zichzelf te bevestigen, wordt democratische besluitvorming onmogelijk gemaakt.

Het zou flauw zijn om alle blaam op de media te schuiven. Het maatschappelijk debat wordt namelijk gevoerd door onszelf, en we moeten zelf ook nagaan hoe we zo deugdelijk mogelijk kunnen bijdragen aan dit debat. Dat kun je doen door andere deelnemers serieus te nemen en de verleiding mee te gaan in geroddel te weerstaan.

Als iemand roept dat klimaatverandering of de coronacrisis hoaxen zijn moet je niet direct boos worden, maar jezelf de vraag stellen waarom iemand dit zegt. Hoe komt het dat een persoon in evidente onzin kan geloven, wat zijn de achterliggende zorgen en waarden? Zijn die ook onzinnig, of zouden die bij kunnen dragen aan een collectieve stellingname waarin zoveel mogelijk overwegingen zijn meegenomen? Is het geloofssysteem of morele stelsel op basis waarvan iemand bizarre conclusies trekt zelf wel legitiem? Zijn er anderszins belangen of motivaties die verklaren waarom iemand denkt wat hij denkt? Natuurlijk kun je er dan achter komen dat claims die anderen maken dom of immoreel zijn. Pas dan kun je stellen dat deze uitgesloten kunnen worden.

Tegelijk moet je jezelf ook de vraag stellen waarom je denkt wat denkt. Zijn mijn eigen ideeën wel zo realistisch, kan ik mijn eigen overtuigingen serieus nemen of worden ze alleen gemotiveerd door de afkeer van mijn tegenstanders? Is het fair dat ik slechte intenties toeschrijf aan die tegenstanders, welk bewijs heb ik om dat te kunnen doen?

Als we elkaar serieus nemen, als we de bereidheid hebben onze claims zo vergelijkbaar mogelijk te maken, maar tegelijkertijd kritisch zijn en blijven ten aanzien van wat anderen en wijzelf zeggen en denken, dan kunnen we een debat voeren dat met recht democratisch genoemd kan worden.

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie