De waarde van waarden: Wat de ethiek kan leren van de coronacrisis

[Click here for the English version of this post]

In de meeste landen heeft de coronacrisis geleid tot een herijking van de belangrijkste maatschappelijke waarden. Deze zijn tegen elkaar afgewogen en vervolgens is met tot ingrijpen overgegaan. De ethiek zou bij uitstek geschikt moeten zijn hier een ondersteunende rol bij te spelen – zeker als de crisis bedwongen zal zijn en we opnieuw moeten kijken naar het gewicht van verschillende waarden. Het lijkt er echter op dat de academische ethiek de laatste decennia te veel gericht is op theoretische issues, ze heeft zich verloren in ofwel abstractie ofwel nihilisme. Dat helpt allemaal maar weinig. De ethiek zou zich veel constructiever op kunnen stellen door de betekenissen van waarden in concrete situaties te duiden en te kijken hoe de collectieve keuze voor bepaalde waarden binnen de kaders van de deliberatieve democratie georganiseerd kan worden.

Veel staat volledig op zijn kop in het voorjaar van 2020. Vanwege het Covid-19 virus is er nog maar weinig business as usual. Iedereen schuilt thuis, wachtend op betere tijden. Ook zie je een herschikking van morele waarden. We worden gedwongen na te denken over wat er nu écht belangrijk is, niet alleen voor jezelf als individu, maar ook voor ons als samenleving. Wat is de waarde van een mensenleven tegenover de waarde van de economie, hoe je als maatschappij omgaat met zwakkeren, hoe je zieken op een menswaardige manier kunt laten sterven? Hoe ga je om met de pech die mensen hebben die niet voor zichzelf kunnen zorgen? Hoe ga je om met de groeiende kloof tussen diegenen die wel voor zichzelf kunnen zorgen en diegenen die dat niet kunnen?

Er zijn ook veel vragen van een meer bescheiden orde. Hoe geef betekenis aan persoonlijke contacten als je elkaar niet kunt zien? Hoe kom ik de dag door op een zinnige wijze, wanneer ga ik boodschappen doen en wat moet ik dan kopen? Waarom zou ik me nog eigenlijk scheren? Hoe dan ook, voor zolang het duurt is er sprake van meer zorgzaamheid, solidariteit en zelfopoffering dan we een paar we een paar weken voor mogelijk hadden kunnen houden.

De ethiek zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren bij het beantwoorden van deze vragen. De ethiek behandelt immers de vraag: wat moet ik doen? Een vraag die vele decennia niet zo relevant lijkt te zijn geweest. Echter, de ethiek en filosofie lijken maar weinig te bieden hebben als het gaat om het soort urgente ethische vragen waar we momenteel mee te maken hebben. In de laatste decennia lijkt de ethiek zich teruggetrokken te hebben in theoretische loopgraven en de dagelijkse morele vraagstukken grotendeels genegeerd te hebben. Eigenlijk lijkt de vraag naar wat de ethiek kan leren van deze crisis relevanter dan het omgekeerde.

Grofweg kun je daarbij twee benaderingen van morele vraagstukken in het academische debat herkennen. De eerste benadering kun je voornamelijk vinden in het vakgebied van de ethiek zelf, waarbij ethici zich vooral bezighouden met de vraag naar de validiteit van specifieke morele claims. Aan de hand van gedachte-experimenten analyseren ze situaties waarin een morele claim wel of niet meer geldig is in de hoop dan een beter idee te krijgen van de universele geldigheid van die claim. Die gedachte-experimenten betreffen meestal individuen die te maken krijgen met een bepaalde situatie die leidt tot de falsificatie van een de morele claim – alsof het een natuurwetenschappelijk experiment betreft. Om steeds fijnmaziger te kunnen falsifiëren, worden de bedachte situaties steeds wereldvreemder tot op het punt van complete irrelevantie.

Deze academische ethiek is op zoek naar ‘morele waarheden’, maar dan wel zonder zich te bekommeren om de morele status van claims. Dat vind men blijkbaar niet het werk van ethici. In plaats daarvan maakt men zich uitsluitend druk over de logische consistentie van morele hypotheses. Daarbij is het ook al bijzonder onbevredigend dat de ethiek nauwelijks concrete aanwijzingen geeft hoe een maatschappij dusdanig georganiseerd kan worden dat deze recht doet aan ethische waarden die belangrijk zijn. De focus op het individu laat zich dan ook maar moeilijk opschalen naar een collectief niveau. Überhaupt is er geen aandacht voor politiek, macht, cultuur, omdat deze als contingent worden gezien – niet-noodzakelijke verschijnselen die de zoektocht naar universele waarheden frustreren.

Politiek, macht en cultuur staan daarentegen juist wél centraal in de andere benadering tot morele vraagstukken. Hierbij gaat het vooral om filosofen en sociaal-wetenschappers die het onzinnig vinden om morele claims op hun universele geldigheid te valideren. Zulke morele claims kennen geen objectieve status, maar zijn ontleend aan concrete maatschappelijke structuren. Dat betekent dat van geen enkele morele claim gezegd worden dat die overal en altijd geldig is, in plaats daarvan zijn zulke claims gebonden aan een specifieke tijd, plaats en cultuur. Vanuit deze benadering kun je bestaande sociale systemen ontleden en analyseren, maar tegelijkertijd is ze, in ieder geval methodologisch gezien, nihilistisch: ze zegt dat morele vragen een uitdrukking zijn van sociale en politieke verhoudingen, zonder te vertellen hoe je verhoudingen op zo’n manier kunt organiseren dat ze morele vragen wél bespreekbaar maken.

De oorsprong van deze benadering kun je vinden in het werk van Nietzsche. Zijn uitspraak dat ‘God dood’ is, komt erop neer dat het geloof in welke universele waarheid een dwaalspoor is. Waarheidsclaims zijn altijd uitingen die binnen een culturele context worden gedaan. Of die context nu wordt gevormd door het geloof in een god of door het Verlichtingsgeloof in de rationele wetenschap; uiteindelijk wordt wat waar is bepaald binnen afgebakende culturele grenzen. Buiten die grenzen geldt weer een andere waarheid.

Vooral in het werk van Michel Foucault, maar ook in andere postmoderne of poststructuralistische benaderingen, is het denken van Nietzsche duidelijk te herkennen. Het gedeelde startpunt is dat elke waarheid een door mensen gemaakte waarheid is, waarbij machtsstructuren, geloofssystemen en ingesleten routines bepalen wat waar en wat goed is. Als je onderzoek doet naar morele waarheden, moet je dus niet kijken naar de inhoud van morele claims, maar naar de culturele context waarbinnen deze claims gemaakt worden. Je moet de morele waarheden deconstrueren en laten zien welke maatschappelijke condities ervoor zorgen dat een bepaalde moraal als waar kan worden gehandhaafd.

De sociaal-culturele deconstructie van waarheden toont overtuigend dat het weinig zin heeft om morele claims los te zien van hun maatschappelijke inbedding. Zelfs als een claim universeel waar is, zal je nog zien dat deze in verschillende culturele contexten op een andere manieren wordt vormgegeven of begrepen. Contingentie is onvermijdelijk.

Dat de moraal afhangt van de culturele context impliceert een relativistische houding. Immers, je kunt nooit zomaar zeggen dat een bepaald moreel stelsel beter is dan een ander stelsel, omdat de maatstaven die je gebruikt om te zeggen dat iets ‘beter’ is ook cultureel ingebed zijn.

Maar dat er verschillende waardesystemen naast elkaar bestaan en dat je niet zomaar kunt zeggen welke van die systemen beter is, impliceert geenszins dat waardesystemen zelf géén waarde hebben, dat alles zo maar moet kunnen omdat er geen toch geen waarheid is. Dat miskent simpelweg de kern van het menselijke samenleven: we kunnen niet anders dan morele wezens zijn, hoe we ook ons best doen. Elke uitspraak die we doen over de wijze waarop wij tot anderen verhouden is een inherent morele uitspraak. We bekijken al onze keuzes en alle handelingen van anderen door een morele bril.

Hier ligt voor mij het probleem met veel deconstructivistische auteurs. Ze doen alsof ze nihilisten zijn, maar zijn dat helemaal niet – dat kan namelijk niet. Deze auteurs hebben de taak op zich genomen de morele tekortkomingen van bestaande maatschappelijke structuren en ethische systemen te deconstrueren: ze weten ons haarfijn te vertellen hoe het niet moet, maar niet hoe het dan wel moet. Deconstructie blijft maar weinig constructief, het geeft geen inzicht in hoe je de maatschappij kunt inrichten om morele tekortkomingen te verhelpen.

Moeilijk is het overigens niet om de morele aannamen van deconstructivistische schrijvers te achterhalen. Sterker, het ligt er meestal duimendik op. Ook hier is men schatplichtig aan Nietzsche, vooral als het gaat om het kopiëren van zijn afkeer van het Verlichte geloof in de rede. Hij vond dat met dit geloof de hartstochten, de emoties en de gekte die ons maken tot mens werden genegeerd. Hij was op zoek naar een moraal die vooraf gaat aan het denken, vooraf aan de taal. Een zoektocht zonder succes – tenzij je de krankzinnigheid die Nietzsche aan het eind van zijn leven trof ziet als zodanig ziet.

In navolging van Nietzsche wordt alles wat neigt naar rationaliteit al snel gewantrouwd: bureaucratie, technologie, expertise, economie, wetenschap. Deze domeinen reduceren de sociale werkelijkheid tot een geobjectiveerd systeem dat in eenduidige termen beschreven kan worden. Het eigene, het individuele, het afwijkende verdwijnt. Individuen worden als snel gezien als geknecht door maatschappelijke structuren die zijn geïnformeerd door objectiverende kennissystemen.

Een tweede vorm van kritiek vind zijn oorsprong in het werk van Karl Marx. Hij liet zien hoe alle maatschappelijke structuren konden worden geschetst als een tegenstelling tussen een overheersende en een uitgebuite klasse. Bij Marx draaide die tegenstelling om het bezit van productiemiddelen, maar in het algemeen gaat het om de verdeling tussen diegenen die van een maatschappelijk systeem profiteren en diegenen die juist benadeeld worden. Morele waarheden die binnen zo’n maatschappelijk systeem gehanteerd worden, hebben dan vooral het doel deze verdeling te legitimeren of, nog beter, onzichtbaar te maken. Als het voor waar wordt genomen dat vrouwen niet gelijkwaardig zijn aan mannen, dat er arbeiders zijn en kapitalisten, dat ras, etniciteit, nationaliteit of geaardheid een goede reden zijn om geen gelijke kansen te hebben, heeft het weinig zin daar tegenin te gaan. Het is dan wat het is.

Het is de kracht van de deconstructivistische benadering dat ze haarfijn en overtuigend toont dat deze waarheden niet zomaar zijn wat ze lijken te zijn, maar dat het middelen zijn om een bepaalde verdeling in stand te houden. De analyses van gemaakte waarheden tonen de willekeur en de onrechtvaardigheid van maatschappelijke ongelijkheden.

Zo’n analyse kan een emancipatoir doel dienen. Immers, als je kunt laten zien welke groepen het slachtoffer zijn van een systeem, kun je tot aanbevelingen komen wat er zou moeten veranderen om tot meer gelijkheid te komen. Maar dat gebeurt niet of slechts impliciet. De meeste deconstructivistische wetenschappers houden vast aan hun methodologische nihilisme.

Wat daarbij lijkt mee te spelen is sociale verandering nauwelijks af te dwingen is. Verzet is – in lijn met Nietzsches denken – een individuele daad, waarbij de outsider zich richt tegen de gevestigde orde. Dat verzet kan wel laten zien dat er afwijkingen van de norm zijn, dat de maatschappij niet zich totaal laat objectiveren, maar hoe dat leidt tot sociale verandering is onduidelijk.

Volgens Marx is verandering onvermijdelijk omdat de spanning tussen de heersende en de onderdanige klasse volgens een historische wetmatigheid uitloopt in revolutie. Neomarxistische auteurs laten die wetmatigheid achterwege, maar sociale verandering komt volgens hen toch tot stand via weerstand van onderaf die door de heersende klasse zoveel mogelijk wordt onderdrukt. Er heerst ook een afkeer van de representatieve democratie, omdat dat gezien wordt als instrument om de sociaal-politieke status quo te bewaren.

De coronacrisis laat zien dat zowel de academische ethici als de deconstructivistische onderzoekers weinig geloofwaardige posities verdedigen. We leven niet in een nihilistisch universum, in plaats daarvan maken ons volop zorgen maken om ouderen die op een mensonwaardige wijze moeten sterven – ook al kennen we die niet persoonlijk. Zonder veel moeite offeren verreweg de meesten van ons hun dagelijkse routines en hun directe belangen op voor het algemene belang. We interesseren ons ook niet voor de consistentie en universaliteit van deze zorgen, maar we herkennen in een oogopslag hoe anderen dezelfde waarden delen. Ook diegenen die buiten elke risicogroep vallen, weten mee te leven met de slachtoffers, hun families en de hulpverleners. We lijken vrijwel allemaal het besef te hebben dat de willekeur van kwetsbaarheid iedereen kan raken.

In bijna alle landen is zonder enig gedraal de economie tot stilstand gebracht om de pandemie zo beheersbaar mogelijk te maken. De snelheid en grootschaligheid van de ingrepen is ongekend, daarbij is een streep gezet door alle zekerheden en verwachtingen. Natuurlijk, het is maar tijdelijk, maar hoe dan ook lijkt de grip van bestaande structuren en gevestigde belangen veel kleiner dan iedereen vermoedde. Sociale verandering kan en het kan snel en drastisch. Die snelheid weerlegt de aanname dat maatschappelijke structuren zo goed als onveranderlijk zijn, bovendien zijn het opvallend genoeg de politici die gewend waren de status quo te verdedigen die deze veranderingen hebben afgedwongen.

Ja maar, laat de hele situatie niet precies zien dat de macht ligt bij de wetenschap? De kennis die via een geobjectiveerde wijze tot stand is gekomen bepaalt de manier waarop wij ons leven leiden. Ons lichaam is niet van onszelf, maar van epidemiologen die zeggen wat je lichaam is (een bron van besmetting) en wat dat lichaam mag (niet te dicht bij een ander lichaam komen). En het is niet alleen de wetenschap die ons van buitenaf definieert en ons de mogelijkheden ontneemt zelf te bepalen wie we zijn. Je ziet ook het ontstaan van een enorm surveillance-apparaat dat ons handelen op verregaande wijze probeert te beïnvloeden. Is het niet de kern van de deconstructivistische kritiek dat het juist gaat om het samenspel van politiek en wetenschap dat ons belemmert te zijn wie we zouden kunnen zijn?

Tot op zekere hoogte is dat zo. Veel van ingevoerde maatregelen zijn ook onverkwikkelijk. Sterker, in hun reacties lijken landen karikaturen van zichzelf te worden. Landen worden autoritairder, populistischer, centralistischer, cynischer, lakser of chaotischer dan ze al waren. Er is genoeg reden om kritisch te blijven.

Maar het punt dat ik hier wil maken is dat er bewust voor is gekozen welke vorm van kennis voorrang krijgt. Virologen en epidemiologen die al jarenlang waarschuwden voor een pandemie die onherroepelijk komen zou, zijn eerder nooit serieus genomen. Liever luisterden gezagsdragers naar economen die voorspoed beloofden. Dat is nu volledig anders. De kennis over de ziekte en haar verspreiding gaan boven kennis over economische voorspoed te laten zijn.

Die wetenschap lijkt bovendien hard nodig. Zonder de kennis van het virus en de epidemiologische verspreiding zou niemand weten wat te doen en zouden de gevolgen nog vele malen dodelijker zijn dan ze al zijn. Die kennis kan alleen worden bereikt via het objectiveren van de werkelijkheid, door op zoek te gaan naar wetmatigheden en universele claims. De vraag die we ons moeten stellen is welke wetenschap we willen hebben, is dat de wetenschap die leidt tot efficiency en de lean supply chains die ervoor gezorgd heeft dat er geen mondkapjes meer te krijgen zijn of is het de wetenschap die ons ondersteunt bij het verzorgen van zieke mensen?

Wat zijn dan de lessen die kunnen trekken als we door onze oogharen naar de morele aspecten van de coronacrisis kijken? Hoe kunnen we als morele wezens omgaan met deze situatie? Allereerst is het duidelijk dat deze vraag wordt beantwoord in termen van waarden. Daarbij zijn deze waarden geen abstracte grootheden losgezongen van de aardse wereld die op hun universele consistentie kunnen worden getest. Waarden zijn concepten waarmee we een veelheid van situaties morele betekenis geven, waarmee we kunnen bepalen of we iets goed of slecht vinden en waarmee we bepaalde situaties kunnen normatief kunnen vergelijken. Zulke waarden ontstaan dus alleen als ze gekoppeld worden aan concrete situaties.

Op zichzelf kun je de term ‘waarde’ zien een lege doos, een woord zonder lading. Deze doos krijgt alleen betekenis als die gevuld wordt met situaties, gebeurtenissen, keuzes. De moraal zelf is fuzzy, ze is niet consistent. Natuurlijk, het is zinvol om de definities van bepaalde waarden door te akkeren, maar daarbij moet men zich blijven beseffen dat zo’n waarde een conceptuele aggregatie die vele empirische verschijnselen omvat. Het doel van de ethiek zou moeten zijn te onderzoeken hoe die wisselwerking tussen empirie en conceptuele aggregatie gaat, niet om te blijven hangen in het laatste.

Bovendien lijkt er een zeer grote mate van overeenstemming te zijn over welke waarden belangrijk zijn: menswaardigheid, gelijkheid en rechtvaardigheid. Dat sommige pubers, populistische presidenten en utilitaire wetenschappers zich minder aan deze waarden gelegen laten, beïnvloedt niet de algehele consensus. Kennelijk is er bij het ontwikkelen van een collectieve morele keuze voldoende ‘groepsimmuniteit’ om afwijkingen te tolereren.

Tegelijkertijd moet er niet vergeten worden dat die afwijkingen in zichzelf ook gekoesterd moeten worden: als we de menswaardigheid voorop stellen, heeft ieder individu het intrinsieke recht om tot eigen oordelen te komen en eigen identiteit te ontwikkelen – zolang dit maar niet weer ten koste gaat van de menswaardigheid van anderen.

Die overeenstemming over de belangrijkste waarden geeft aanleiding om een relativistische positie te relativeren, tegelijkertijd geeft deze ook aanleiding om de zoektocht naar universele morele waarheden op te geven. We zijn moreel, maar we er zijn geen objectieve morele waarheden. We kunnen niet weten wat belangrijk is, we kunnen het alleen maar kiezen en vervolgens de gevolgen van die keuze accepteren alsof het een boven elke twijfel verheven waarheid was.

Die keuze is niet slechts een individuele keuze. Waarden en normen zijn intrinsiek sociaal: ze zeggen iets over hoe we willen samenleven, over welk gedrag we van anderen kunnen accepteren en hoe wij onszelf tegenover anderen verhouden. Kortom, het is aan onszelf te bepalen wat we als collectief belangrijk vinden.

In het geval van de maatregelen rondom Covid-19 zijn de belangrijkste keuzes gemaakt door politieke leiders, maar het gaat om de vraag hoe de samenleving zelf die keuze kan maken. Hoe kun je dit collectieve keuzeproces organiseren? Hoe zorgen we ervoor dat gegeven de afwezigheid van een objectieve of absolute morele waarheid we als samenleving een gedeelde moraal kunnen ontwikkelen? Hierbij lijkt een vorm van deliberatieve democratie noodzakelijk. Alleen in een democratisch proces dat uitgaat van de gelijkwaardigheid van alle deelnemers kun je komen tot een afgewogen collectief oordeel over welke waarden gedeeld worden.

Een deliberatieve democratie bestaat niet alleen uit procedures, maar ook uit waarden en uitgangspunten die als onvervreemdbaar worden gezien. Al deze waarden en uitgangspunten komen voort uit de waardigheid van elk individueel mens. Of het nu gaat om gelijkheid, rechtvaardigheid of tolerantie, het komt allemaal neer op het eenvoudige gegeven dat geen enkel persoon beter is dan een ander.

Daarbij zal er altijd spanning bestaan tussen overeenstemming en afwijking. Er zal voortdurend moeten worden gekeken wat gelijkheid nu precies in een concrete situatie betekent. Het is juist binnen de kaders van de deliberatieve democratie dat zulke spanningen en zulke vragen blijvend kunnen worden besproken zodanig dat tot acceptabele, maar tijdelijke, oplossingen kan worden gekomen. Daarbij bieden alleen de kaders van de deliberatieve democratie de mogelijkheid aan de zwakkeren in de samenlevingen om de sterkeren direct aan te spreken, en om een rechtvaardiger verdeling van macht en middelen te eisen. Niet op basis van strijd, maar op basis van de waarden die ten grondslag liggen aan de democratie.

Wat is de rol van ethici hierbij? Zijn ze nog wel nodig? Misschien niet als ze vanuit een soort decadent intellectualisme op zoek zijn naar universeel geldige morele waarden of de waarde van waarden bestrijden. Wél als ze zich bezighouden met de vraag hoe dit collectieve keuzeproces te voeden.

Allereerst is het nodig dat de ethici kijken naar de wijze hoe concrete situaties zich verhouden tot geabstraheerde waarden. Zoals hierboven gesteld, een waarde omvat een veelheid aan verschillende situaties en duidt deze met één enkel woord. Maar wat betekent dat precies? Hoe verloopt die interpretatieve stap tussen situatie en waarde en wat zijn de implicaties ervan?

Het vaststellen van een waarde is daarbij geen doel op zichzelf, maar geeft sturing aan handelingen en keuzes. Een waarde is een evaluatie die motiveert tot ingrijpen. Dat betekent dat een ethische analyse niet alleen moet vast stellen of iets ‘goed’ of ‘fout’ is, maar vooral hoe het beter kan. Het gaat om de identificatie van alternatieve handelingsmogelijkheden én de verkenning van de gevolgen van die mogelijkheden.

Dit alles vergt niet alleen een abstract begrip van de waarde, maar ook van een concrete situatie waarin een waarde van kracht is. Om de werking van de toepassing van een waarde te kunnen interpreteren is nauwkeurig begrip van de empirie. Ook moet er worden nagedacht over wat de mogelijke consequenties zijn van het toepassen van een waarde.

Voor de ethicus is het daarbij ook van belang te kijken wat de consequenties zijn van haar eigen interpretaties. Het is van cruciaal belang dat een ethische analyse op zichzelf reflecteert. Je zou het soms vergeten, maar ook ethici zijn mensen. Ze denken soms krampachtig vast te kunnen houden aan een neutrale positie, maar dat werkt gewoon niet. Wat je wél van ethicus mag verwachten is dat ze haar eigen vooronderstellingen onderzoekt en kritisch kijkt naar de implicaties van die vooronderstellingen. Dat ze afstand neemt van zichzelf en haar vooronderstellingen en interpretaties heroverweegt waar nodig. Dat ze de dialoog aangaat, zowel met zichzelf als met anderen.

Ethici kunnen dus helpen bij het begrip van waarden door nader te kijken naar de betekenis van het toekennen van een waarde aan een bepaalde situatie en het onderzoeken van de gevolgen van die waardetoekenning.

Daarnaast kunnen ethici bijdragen aan de identificatie van de randvoorwaarden van de deliberatieve democratie. Het gaat om de vraag hoe je het proces van collectieve keuzevorming organiseert? Deze bijdrage ligt in het verlengde van het werk van Habermas, Rawls en Rorty. Werk dat volop onderwerp is geweest van kritiek, want ofwel niet universeel valide ofwel een legitimatie van de gevestigde orde. Zulke kritiek heeft de verdere praktische uitwerking van dit soort theorieën belemmerd, terwijl juist dát noodzakelijk lijkt.

Deze denkers hebben zich vooral bezighouden met het trekken van strakke, eenduidige grenzen tussen domeinen, zoals het publieke en private domein. Veel minder kijken ze naar de dubbelzinnigheid en porositeit van die grenzen. Bovendien gaan ze vaak uit van deliberatie binnen een statische en enkelvoudige gemeenschap, maar onze wereld is geglobaliseerd en dynamisch. Burgers zijn steeds vaker wereldburgers, maar jurisdicties blijven nationaal georiënteerd. Er valt nog veel denkwerk te verrichten.

Deze ethische opdrachten worden vooral van belang ná de coronacrisis. We zullen onze waarden grondig moeten herijken. Proberen we weer zoveel mogelijk het leven van voor de crisis op te pakken of is er het besef dat we een aantal zaken fundamenteel anders willen doen. Leggen we het primaat bij de economie en consumptie zoals voorheen of accepteren een lager welvaartsniveau?

Het is ook duidelijk dat mondiale ongelijkheden zullen verergeren door Covid-19: arme landen hebben minder middelen de bevolking effectief te beschermen. Hoe moeten we omgaan met deze ongelijkheden? Wat is het juiste beleid, wat zijn de juiste fora om deze te bespreken?

De coronacrisis is niet de enige crisis waar we mee te hebben. Denk maar aan het klimaatprobleem, die lijkt op een langzamere versie van de coronacrisis. Ook het klimaat eist matiging, het opofferen van economische groei. Ook het klimaat verergert bestaande ongelijkheden. Ook het klimaat vraag om de wijze waarop waarden worden gerangschikt.

Kortom, belangrijke collectieve keuzes zullen gemaakt moeten worden, dat is onvermijdelijk. De processen die tot zulke keuzes leiden moeten georganiseerd en ondersteund worden. Ethici kunnen hierbij een belangrijke dienende rol spelen, maar daartoe moeten ze wel uit hun zelfvoldane loopgraven klimmen. De mondiale crisis waar we nu middenin zitten geeft daar als weinig anders aanleiding en motivatie toe.

Verder lezen:

Habermas, J., & Ben-Habib, S. (1981). Modernity versus postmodernity. New German Critique(22), 3-14.

Rawls, J. (2009). A theory of justice: Harvard university press.

Rorty, R. (1989). Contingency, irony, and solidarity. Cambridge: Cambridge University Press

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie