Misverstanden over de vrijheid van meningsuiting (en hoe werkt het publieke debat dan wél?)

[For the English version of this post click here]

Het publieke debat is een van pijlers van de democratie. Maar niet veel mensen lijken te weten van de regels zijn van dat debat, men komt niet verder dan te denken dat je alles moet kunnen zeggen – anders wordt de vrijheid van meningsuiting aangetast. Maar deelname aan het publieke debat vereist meer dan alleen vrijheid het vereist ook inlevings- en incasseringsvermogen, het vereist respect, zelfbeheersing, reflectie en nuance. Naast het volharden in het misverstand dat alles zonder tegenspraak gezegd moet kunnen worden, zijn er ook andere ontwikkelingen die ervoor zorgen dat het publieke debat niet fungeert zoals het zou kunnen. Zo tonen de oude media liever een gepolariseerd debat dan een pluraliteit aan standpunten, terwijl nieuwe media vooral bijdragen aan de privatisering van het debat, tegelijkertijd worden grote groepen mensen die worden buitengesloten van het debat. In dit stuk beschrijf ik de regels van het publieke debat, de bedreigingen en mogelijke oplossingen.

We groeien op met het idee dat een eigen mening welhaast zaligmakend is. Op school leren we onze mening onder woorden te brengen in opstellen en kringgesprekken, waarbij de eigenheid van die mening centraal staat. Als iemand eens iets onverkwikkelijks of doms zegt in de media en daar op aangesproken wordt, dan wordt al snel verwezen naar het recht op vrije meningsuiting en de dreiging van censuur. Alles moet gezegd kunnen worden en een ‘meningenpolitie’ tast het wezen van de vrijheid aan.

Voor een dogma dat zo belangrijk gevonden wordt, is het eigenlijk verwonderlijk hoe slecht begrepen wordt waar het bij de vrijheid van meningsuiting om gaat. Want natuurlijk zijn er regels binnen een publiek debat. Die betreffen niet het wat van die mening, maar die gaan wel over het accepteren van de gevolgen van het uiten van die mening. Het onbegrip over de aard van het publieke debat en zijn regels is des te schadelijker omdat de kwaliteit van dit debat van meerdere kanten worden aangetast. Tijd dus om de regels en de daarbij behorende verplichtingen duidelijk te maken.

Om te beginnen is het belangrijk in te zien dat het hebben van een mening niet zo bijzonder is. Iedereen heeft meningen, over van alles. Dat is nu eenmaal hoe ons brein werkt. Wat we observeren en meemaken wordt geclassificeerd als goed of niet goed. Dat stelt je in staat de juiste keuze te maken. In de oertijd ging dat om fundamentele vragen: is het voedsel veilig en voedzaam, is een dier bedreigend of niet, is een ander mens een vriend of vijand? Nu gaat het vooral om kwesties van smaak. Eet je wat je lekker vind, lees je een boek waarvan je iets leert, draai je de muziek die je mooi vind. Je smaak is daarbij per definitie een individuele kwestie, je mag zelf weten wat je lekker of mooi vind.

Echter, niet alles waar we een mening over hebben is een individuele kwestie. Het bijzondere aan onze samenleving is dat we ook een mening hebben over hoe die samenleving er uit moet komen te zien. Dat is dan wel een individuele mening, maar het is er een die bedoeld is bij te dragen aan de publieke opinie, een mening die zaken betreft die de samenleving als geheel aangaan.

We staan er meestal niet bij stil hoe bijzonder het hebben van een publiek debat over een publieke opinie is, maar het vergt de nodige denksprongen. Allereerst moeten leden zich herkennen als leden van een overkoepelende samenleving die niet hetzelfde is als de politieke eenheid van de staat. Die samenleving bestaat niet uit wetten of overheden, maar bestaat eigenlijk alleen in het denken van de mensen die er deel van uitmaken.

Die denkbeeldige samenleving wordt een opinie toegekend, wat neerkomt dat mensen met elkaar in gesprek gaan over wat die opinie zou moeten zijn. Het is al lastig als je met je vriendenclub moet besluiten waar het volgende gezamenlijke stedentripje naar toe moet gaan, maar dat is een lachertje als je het vergelijkt met de moeite die nodig is te komen tot een gedeelde mening over wat van belang is voor de samenleving als geheel. Immers, dan hebben we het over miljoenen mensen die elkaar niet kennen.

Dat is natuurlijk onmogelijk. Ook die overeenstemming is slechts een denkbeeldige: we stellen ons voor dat er zoiets is als een gedeelde publieke opinie en die voorstelling maakt het ons mogelijk om over die opinie na te denken en er over te spreken.

Om dat gesprek over de publieke opinie te organiseren hebben we media nodig. Ooit waren dat alleen kranten. Maar tegenwoordig hebben we radio, tv, en natuurlijk internet als middelen die ons in staat stellen kennis te nemen van meningen en die ons instaat stellen om zelf een mening naar voren te brengen. We lezen wat, we praten er over met vrienden en collega’s en als we daartoe de drang voelen schrijven we een brief, geven comments of likes, vullen een poll in, of bloggen een post. Zo dragen we bij aan de verdere vorming van denkbeeldige publieke opinie.

De publieke opinie moet het idee kunnen geven dat elk individu er op betekenisvolle wijze aan kan bijdragen. Niet dat de publieke opinie een optelsom van al die miljoenen meningen is, maar het is belangrijk dat de meeste mensen zich kunnen herkennen in de meningen die in het publieke debat naar voren worden gebracht.  Dat betekent dat het debat een diversiteit aan meningen dient te omvatten zodat we kennis kunnen nemen van verschillende visies, wat ons helpt onze eigen ideeën te ontwikkelen.

Tegenwoordig wordt al te vaak die diversiteit beperkt tot een mening die voor of tegen is, een duimpje omhoog of omlaag. De bovengenoemde media dragen daar sterk aan bij met de neiging om bij discussies alleen uitgesproken voor- en tegenstanders uit te nodigen. Zo’n beperking is echter een zeer grote aantasting van de kwaliteit van het publieke debat en moet met alle middelen tegengegaan worden.

Ik zei hierboven dat je de samenleving los kunt zien het politieke lichaam van de staat, maar natuurlijk zijn politiek en samenleving innig vervlochten. Zo kun je verkiezingen zien als een van de weinige momenten waarop de publieke opinie daadwerkelijk concreet wordt. Voor een dag weten we waar we aan toe zijn. Wat de gekozen politici vervolgens bespreken en besluiten kun je zien als het contrapunt van het publieke debat. De brieven in de krant, de gesprekken in de talkshows en de posts op Twitter gaan vaak over wat de politiek moet doen of had moeten doen.

Het is van groot belang om het verschil tussen smaak en een bijdrage tot publieke meningsvorming te benadrukken. Smaak is subjectief. Of je paprikachips lekkerder vind dan cheese onion chips mag je zelf bepalen. Als je meer van Justin Bieber dan van The Beatles houdt is dat raar, maar zolang je koptelefoon opzet, is er niet aan de hand.

Als het over aangelegenheden gaan die de samenleving als geheel aangaan verandert dat de zaak. Als je vindt dat niemand meer naar Justin Bieber mag luisteren op straffe van verbanning, mag je dat natuurlijk zeggen. Maar sta er dan niet vreemd bij te kijken als je er vernietigend commentaar op krijgt. Omdat deze mening betrekking heeft op de samenleving als geheel, houdt het op een subjectieve mening te zijn, het is een mening die betrekking heeft op wat we met zijn allen zouden moeten vinden. Voor zo’n mening die je verantwoording af te leggen.

Het uiten van zo’n algemene mening impliceert dat je jezelf openstelt voor kritiek. Als het om smaak gaat, dan kan een ander het eens of oneens met je zijn, maar dan houdt het op. Bij een discussie over publieke opinie gaat het niet om een persoonlijke mening, maar om een mening die gedeeld zou kunnen worden. Zo’n mening raakt aan iedereen  en iedereen mag daar dus ook kritiek op leveren.

Meestal betreft kritiek de argumentatieve logica waarmee mening wordt verkondigd, dan worden de gebruikte vooronderstellingen en/of de conclusies aangevallen. Niet verwonderlijk, wie met wat rudimentaire algemene kennis en basale redeneervermogens al die meningen leest op de opiniepagina’s raakt al snel vermoeid van het lage niveau.

Wat ook niet mag in het publieke debat is spreken uit eigenbelang. Natuurlijk beïnvloed je persoonlijke achtergrond je mening, maar die achtergrond mag nooit je mening volledig bepalen. Je moet vanuit een algemeen standpunt kunnen spreken en laten zien dat je zaken van meerdere kanten kunt bekijken. Dit vergt zelfbeheersing en reflectie. Criticasters staan snel klaar om te laten zien dat iemand alleen op basis van eigenbelang tot een mening is gekomen, wat genoeg aanleiding kan zijn iemand te diskwalificeren als geloofwaardig deelnemer aan het debat.

Soms betreft de kritiek ook de inhoud van die mening. Dat leidt al snel tot consternatie. ‘Je moet toch kunnen zeggen wat je denkt’, ‘we leven in een vrij land’, en andere uitroepen die suggereren dat er sprake is van censuur en de aantasting van de individuele vrijheid. Al snel staat men op de barricaden als voorvechter van het vrije woord. Maar dat zijn rare reacties: als het gaat om een mening die we zouden moeten delen, dan moet toch gezegd worden dat bepaalde meningen afkeurenswaardig zijn. Immers, die claim kan op zijn beurt ook weer bekritiseerd worden, dus waarom zou er sprake zijn van censuur?

In principe zou iedereen die het aangaat mee mogen doen aan zo’n publiek debat. Maar zo werkt het toch niet. Tot aan het begin van de twintigste eeuw werden vrouwen en arbeiders mochten niet meedoen. Ze waren er te weinig rationeel voor of het gebrek aan geld compromitteerde het vermogen tot een besluit te komen. Althans dat waren de officiële redenen, maar uiteraard was dat een kwestie van macht die de gegoede burgerij niet uit handen wenste te geven.

Nog steeds mogen bijvoorbeeld kinderen en toeristen niet echt meedoen. Een brief naar de krant moet nog net lukken, maar stemrecht krijgen deze groepen zeker niet. Ook zijn er subtielere vormen van uitsluiting. Zo is de aard van het publieke debat dat hoger opgeleiden er makkelijker toegang toe hebben, zij kennen de juiste bronnen en de juiste woorden. Mensen die een taal minder goed beheersen worden of driftiger reageren zullen moeite hebben mee te doen aan een debat.

Een probleem hierbij is dat de politiek een steeds technocratischer karakter krijgt, zodat het voor velen te complex wordt om op een zinnige wijze bij te dragen aan een debat. Het is zeker niet zo dat ‘de’ elite zich het debat toe-eigent, maar het is wel zo dat een debat dat in technocratische termen wordt gevoerd grote groepen van mensen uitsluit – met tal van kwalijke gevolgen.

Een ander punt is dat veel huidige discussies gaan over immigranten en vluchtelingen. Voor de mensen die discussies aangaan, de immigranten en vluchtelingen zelf, is het lastig mee te doen. Er zijn sowieso veel mensen die vinden dat deze nieuwkomers niet mee mogen doen, vanuit de gedachte dat zij niet tot onze samenleving behoren (en ja, dat mag gezegd worden, alleen moeten men niet raar opkijken als men het verwijt krijgt een moreel verwerpelijke mening te verkondigen). Daarnaast kunnen ze vaak als niet meedoen, om de hierboven genoemde redenen.

Op de hierboven beschreven mechanismes van uitsluiting moet scherp worden gelet, ze leiden tot ongelijkheid en tot een gemankeerd publiek debat. Net zoals de negentiende-eeuwse burgerij zijn velen niet genegen hun positie op te geven, maar het is noodzakelijk voor de kwaliteit en de legitimiteit van het publieke debat dat dit zo inclusief mogelijk wordt gevoerd.

Je moet kunnen leren wat het betekent deel te nemen aan ​​democratische processen. In een publieke rol moeten we in staat zijn om vanuit het algemeen belang te redeneren, een opstelling die de nodige training vergt. Je oefent jezelf als burger als je gaat discussiëren over algemene zaken als kunst of voetbal. Is Rembrandt beter dan Van Gogh en wie zou de spits van het Nederlands elftal moeten zijn? Irrelevante vragen wellicht, maar wel vragen die je dwingen een objectieve en neutrale positie in te nemen. Training krijg je dus in kringen die over het algemeen als privé worden beschouwd, van oudsher zijn dat kerken en vrijmetselaarloges geweest, later werden dat koffiehuizen en voetbalkantines.

Maar waar stopt het oefenen en begint het echte spel? Wanneer spreek je nu in je publieke rol en wanneer in je private rol, is de situatie een publieke of een private setting? Dat is lang niet altijd duidelijk. Seksistische of racistische praat kan acceptabel gevonden worden binnen het private domein van een kleedkamer of een bar. Een foute grap op twitter of in een talkshow kan daarentegen tot controverse leiden. Het is lang niet altijd duidelijk of een omgeving publiek of privaat is.

Een bijkomend probleem is dat veel sociale media voor een ‘privatisering’ van het debat te zorgen. De algoritmes van Facebook en Youtube werken een diversiteit aan meningen niet in de hand – integendeel, ze zorgen voor de spreekwoordelijke bubbel waarin je alleen kennis neemt van je eigen mening die daardoor alleen maar versterkt wordt. Dat is hun verdienmodel, waarin het aantal clicks bepalen hoeveel reclame-inkomsten er binnenkomen. Het perverse effect is dat deelnemers denken aan een publiek debat deel te nemen en uitspraken te doen die voor de samenleving als geheel zouden moeten gelden en bij gebrek aan tegenspraak tot steeds radicalere stellingen komen.

Hoe zit het dan met Twitter? Alhoewel behalve Twitter zelf niemand doorgrond hoe Twitter werkt, vallen op dit platform controversiële claims wellicht iets eerder op. Maar zoals Sabrine van Rossum in haar afstudeerscriptie liet zien, tot een publiek debat leidt het niet. De meeste tweets lijken te komen van bots en bedrijven, beide actoren (als je al zo kunt noemen) die geen deel horen te nemen aan een publiek debat. Immers, hun belangen zijn alleen eigenbelangen. Kortom, ook hier hebben we te maken met de privatisering van het publieke debat.

Het moet duidelijk zijn wat de kern van het publieke debat is, zodat we de hier beschreven bedreigingen kunnen begrijpen en vermijden. De ontwikkeling van het publieke debat is te belangrijk om teloor te laten gaan. Maar hoe? Wat kunnen we doen om het publieke debat te verbeteren?

Hier ligt ten eerste een taak voor het onderwijs, het gaat er niet alleen om te leren om een mening te verwoorden het gaat er ook om te leren om te gaan met tegenspraak. Maar dat is lang niet het enige. Het vereist ook meer semipublieke omgevingen waar mensen kunnen ‘trainen’ wat het betekent te denken in ‘algemene’ termen. Heel ouderwets eigenlijk, maar dat is vooral een oproep tot de ontwikkeling van een sterker maatschappelijk middenveld. Verenigingen, clubs, instellingen waarin mensen kunnen spreken over wat voor iedereen zou moeten gelden. Ook al gaat het over de koffie uit de automaat, de notulen van de laatste ledenvergadering of over Justin Bieber.

Het is voor oude media essentieel om tendensen van polarisatie tegen te gaan. Het sjabloon van voor-of-tegen werkt overzichtelijk en geeft het imago van neutraliteit, maar is funest voor de kwaliteit van het debat. In plaats daarvan moeten media streven naar diversiteit en pluralisme. Dat is veel belangrijker dan de obsessie met ‘factchecking’ die nu lijkt te heersen. Het idee dat als mensen over de ‘correcte’ informatie beschikken ze ook weten welke keuze ze moeten maken is een schoolvoorbeeld van de naturalistic fallacy, ofwel het verwarren van controleerbare feiten en bediscussieerbare meningen.

Het belang van het aanbieden van een normatieve diversiteit is van het grootste belang om de buitengesloten groepen mensen te betrekken bij het openbare debat. Deze groepen moeten kennis kunnen nemen van meningen waarin ze zich kunnen herkennen, en andere meningen waaraan ze hun meningen kunnen toetsen. Daarvoor een is breed pallet aan mogelijke visies en inzichten nodig. Veel meer dan nu aangeboden wordt.

Nieuwe media moeten worden gewantrouwd als platforms voor het openbare debat. Deze zijn bedoeld om geld te verdienen, niet om het publieke debat te organiseren. Het tegengaan van ‘fake news’ en algoritmes die ongewenste meningen wegfilteren helpen daar niet bij – zie hierboven.

Ten slotte zijn deemoed en vergevingsgezindheid van het grootste belang. Het is niet makkelijk mee te doen aan het publieke debat. Het vereist eigenschappen die niet iedereen zomaar van nature heeft. De regels en vereisten zijn vaak moeilijk eigen te maken. Vaak is niet duidelijk of iemand zich in een publieke of private setting bevind. Fouten zullen daarbij gemaakt worden, grappen die niet kunnen, opmerkingen die verkeerd vallen. Het hoort er allemaal bij. Natuurlijk moet een persoon aangesproken worden op een fout, maar er moet niet op de persoon zelf gespeeld worden – het gaat immers om de geuite mening. Kortom, we moeten kunnen leren wat het betekent deel te zijn van het publieke debat, dat is geen kwestie van goede smaak maar het is van essentieel belang om een democratische samenleving te handhaven.

Verder lezen:

Fraser, N. (1990). Rethinking the public sphere: A contribution to the critique of actually existing democracy. Social text(25/26), 56-80.

Habermas, J. (1999). The Structural Transformation of the Public Sphere. An Inquiry into a Category of Borugeois Society. Cambridge: MIT Press.

Van Horn Melton, J. (2001). The rise of the public in Enlightenment Europe.Cambridge: Cambridge University Press.

Van Rossum, S. (2018). Public opinion on Twitter: A case study on palm oil. Delft: TU Delft repository.

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.