[Click here for the English version of this post]
Het verhaal is alom. Ons leven ontvouwt zich voor ons een verhaal, waarin we zelf de held zijn en we laten ons in ons doen en laten leiden door dat verhaal. We leven niet alleen in onze verhalen, het zijn ook de verhalen die ons tot morele wezens maken. Ze stellen ons in staat tot reflectie, tot verantwoordelijkheid tot deugdzaamheid. Bovendien is het morele ideaal van individuele autonomie weinig anders dan het vermogen zelf je levensverhaal te construeren. Dit ideaal staat dan weer op gespannen voet met onze neiging ook collectieve verhalen te creëren die ons doen geloven in een onafhankelijke groepsidentiteit. Maar ook zulke collectieve verhalen hebben een belangrijke morele rol, ze zorgen voor solidariteit en empathie. Uiteindelijk gaat het gaat er om dat we niet moeten uitgaan van enkelvoudige verhalen maar van een pluraliteit aan collectieve verhalen, zodat we zowel als individu autonoom kunnen zijn als solidair met anderen.
―
De mens is de enige van alle diersoorten die handelt op basis van wat ze denkt wat ze is. Een kat bijvoorbeeld denkt niet lang na over wat ze moet doen: die zoekt een warm plekje om te liggen, want dat is wat katten doen. Een mens daarentegen bedenkt een identiteit voor zichzelf en laat leiden in haar keuzes en handelingen door dit idee van wat zij is.
Dit verschil tussen de mens en andere dieren zal waarschijnlijk te maken hebben met onze talige vermogens. Met taal kunnen we verhalen verzinnen, verhalen waarin wij zelf figureren als hoofdpersoon.
Eigenlijk hebben alle verhalen dezelfde structuur: het gaat om de ‘held’, een persoon met duidelijk herkenbare karaktereigenschappen die geconfronteerd wordt met een situatie en deze situatie het hoofd moet bieden. Vervolgens volgt de afwikkeling van het verhaal: er is de held iets duidelijk geworden over zichzelf en haar leven.
Nu zijn de meeste van onze levens geen Hollywoodfilm waard, maar we zijn wel voortdurend op zoek om uit te vinden ‘wie’ we zijn, wat ons karakter is. Dat doen we door verhalen te construeren, door situaties te verzinnen en na te gaan hoe we zouden handelen als zo’n situatie zich voordoet.
Door het constant verzinnen verhalen krijgen we een beeld van wie en wat we zijn. Een beeld dat steeds vastere vormen krijgt en steeds sterker ons dagelijks handelen gaat bepalen.
Iemand die denkt dat hij grappig is, zal vaak grappen maken. Het is duidelijk dat dit zelfbeeld lang niet altijd klopt, zoals iedereen zijn weet veel grappenmakers allerminst grappig. Maar waar het om gaat is dat we een idee van onszelf hebben, een verhaal dat zich ontvouwt en waarnaar wij ons voegen.
Dat gaat om alle geledingen van het leven. De studie die je gekozen hebt, de muziek die je mooi vind, de kleiding die je draagt, het kind of de ouder die je bent. We zoeken naar een coherent idee dat beschrijft wat we denken te zijn zodat we aan onze eigen verwachtingen kunnen voldoen. We zoeken daarbij, op weinig kritische wijze, voortdurend naar bevestiging van die verwachtingen, want het verhaal moet wel kloppen.
We maken niet van alleen van episodes van ons leven of van bepaalde karaktertrekken een narratief, we plotten ons hele leven als verhaal: kop, staart en dingen die in het midden gebeuren en dat gereduceerd kan worden tot slechts enkele kenmerken. Lees de overlijdensberichten er maar op na: het leven van mensen die bijna een eeuw lang hebben geademd, gevoeld, gedacht en gehandeld kun je afdoen met ‘fijn’, ‘gelukkig’ of ‘zwaar’.
―
Ik vind het bijzonder fascinerend: je bent degene geworden die je bent omdat je dacht dat je was wie je was. Maar de rol van verhalen in onze levens gaan veel verder: ze bepalen niet alleen wie we zelf zijn, maar ook hoe we ons tot anderen willen en kunnen verhouden. De verhalen die we over onszelf vertellen maken ons bovenal tot morele wezens.
Als eerste staat het reflectie en inlevingsvermogen toe. Immers, we kunnen meer dan alleen verhalen vertellen over de gebeurtenissen waarin we zelf figureerden. We kunnen ook andersoortige verhalen voorstellen, verhalen van wat had kunnen zijn. Ook kunnen wij onszelf zien alsof we een ander waren. Dat stelt ons in staat afstand te nemen van onszelf, we kunnen de keuzes die we daadwerkelijk gemaakt hebben zien als slechts een van de vele mogelijke handelingen die we hadden kunnen maken. We kunnen onszelf beoordelen alsof we iemand anders zijn, maar ook kunnen wij anderen beoordelen alsof wij hen waren.
Het is dit vermogen dat ons tot verantwoordelijke wezens maakt. Als we ons leven niet als verhaal konden vertellen, zouden we niet aan anderen uit kunnen leggen waarom we iets gedaan hebben. Bovendien zou het moeilijk worden de handelingen en motivaties van anderen goed in te kunnen schatten.
—
Het tweede morele aspect van verhalen betreft de autonomie van het individu, het basisprincipe van de moderne moraal. Het is goed om te beseffen dat verhalen niet alleen in onze eigen hoofd ontstaan. Ze worden gevormd door wat wij denken wat anderen van ons verwachten. Constant krijgen we social cues en we moeten die voortdurend verwerken als onderdeel van ons eigen verhaal. Bovendien zijn de verhalen die we over onszelf verzinnen verwoord in een taal die we niet zelf verzonnen hebben. Het vehikel van onze gedachten, onze mijmeringen en beslommeringen zijn de woorden en betekenissen die ons gegeven zijn door de mensen om ons heen (die deze taal ook al niet verzonnen hebben). De betekenissen die onze verhalen dragen kennen een sociale oorsprong. Wat wij over onszelf denken is nooit helemaal van onszelf.
Maar dat wil niet zeggen dat de individuele autonomie ontkend moet worden. Integendeel, het gaat er niet om dat we de baas zijn over onze taal, maar het gaat er om dat we de baas zijn over ons eigen verhaal. Het gaat erom dat het verhaal dat wij over onszelf vertellen niet gebaseerd is op de verwachtingen van anderen.
Dit is ook de oorzaak van de meest subtiele, maar ook hardnekkige vormen van racisme of seksisme waarbij individuen worden gedwongen om zichzelf allereerst te begrijpen als zwart of als vrouw, zodat ze niet de kans krijgen een eigen verhaal te ontwikkelen. Individuen die autonoom zouden moeten zijn, worden ‘heteronoom’ gedefinieerd. Deze vorm van heteronome onderdrukking wordt vaak miskend omdat er geen slechte bedoelingen zijn. Als je aan een zwarte vriend vraagt wat deze van zwarte piet of Black Lives Matter vind, is dat niet uit superioriteitsgevoel – het gaat immers om een vriend. Maar het zorgt er wel voor dat deze vriend zich moet verantwoorden voor een identiteit die hij niet zelf gevormd heeft, hij wordt gedwongen zichzelf te zien als onderdeel van een grotere groep. Als dit keer op keer gebeurt, raakt hij zijn autonomie kwijt.
—
We verzinnen niet alleen verhalen over wie we zijn als persoon, maar we verzinnen ook verhalen over wie we zijn als groep. De band die mensen binnen een gemeenschap hebben is gebaseerd op een ‘verbeeld’ verhaal, een imaginary, die de essentie van die groep weergeeft.
In zulke verhalen is de protagonist de groep zelf. Ook deze held heeft een karakter en ook deze held moet obstakels overwinnen. Obstakels die vaak worden gevormd door andere groepen.
Zo’n gedeeld verhaal kan gevaarlijk zijn. Niet alleen staat het op gespannen voet met het hierboven geschetste ideaal van een autonoom individu, maar bovenal creëert het een onderscheid tussen diegenen die onderdeel zijn van het verhaal en diegenen die dat niet zijn en die al snel als tegenstanders gezien worden.
In bepaalde kringen kun je horen dat ook in dit soort verhalen een soort autonomie zou moeten gelden. Dat ‘we’ baas zijn over het verhaal dat ‘wij’ vertellen, dat we als gemeenschap, natie of volk ‘soeverein’ zijn. Maar niet alleen botst deze fundamenteel met de morele eis van individuele autonomie – het maakt ons eerst tot leden van een groep en pas dan tot individuen –, bovenal botst deze visie met het idee dat alle individuen gelijkwaardig zijn. Zonder die gelijkwaardigheid zou er sowieso geen sprake kunnen zijn van individuele autonomie.
Toch heeft zo’n gedeeld verhaal ook morele waarden, zonder zo’n verhaal is er geen emotionele band, geen lotsverbondenheid en geen empathie. Onze morele intuïties worden grotendeels gevormd door het gevoel dat we een identiteit, een verhaal, delen met anderen. Het lijkt een paradox: we hebben het groepsverhaal nodig om moreel gedrag te creëren, maar wordt dat verhaal te sterk, dan leidt dat tot immoreel gedrag.
Maar deze paradox is maar schijn. We zijn niet onderdeel van een enkelvoudige groep, maar van vele groepen, die telkens van karakter en van samenstelling veranderen. We hebben te maken met een pluraliteit aan verhalen en het is van het grootste belang dat we erkennen dat we deel uitmaken van niet één verhaal, maar van vele. Die erkenning maakt ons weerbaar tegen de verlokking van een enkelvoudige groepsidentiteit, we kunnen solidair zijn met alle groepen waar we mogelijkerwijze toe kunnen behoren – iedereen in feite. Bovendien helpt deze erkenning ons om onze individuele autonomie te vormen: we kunnen ons als individu verhouden tegenover verschillende verhalen, we kunnen kiezen, we kunnen heen en weer gaan, de pluraliteit aan verhalen vormt een verkleedkist die ons in staat stelt te zijn wie we willen zijn.
Ten slotte moeten we niet vergeten dat we toekomsten kunnen verzinnen. Toekomsten die gevaar herbergen of toekomsten die juist vredig zijn. Onze tijdshorizon ligt verder dan die van welk dier dan ook. Zelfs denken we na over ons verhaal nadat we gestorven zijn. Dit stelt ons in staat een moreel gevoel te ontwikkelen die verder gaat dan ons eigen leven, de groep waar wij toe behoren, zijn niet alleen de mensen die nu leven, maar die ook in de toekomst gaan leven. Dit maakt het mogelijk om na te denken over de menselijke geschiedenis in termen van morele voortuitgang, door keuzes te maken die het hier en nu verre overstijgen en door morele kaders te ontwikkelen die ook voor toekomstige generaties gelden als de juiste.