De Fabel van de Fabel van de Bijen: Privaat Navelstaren, Publieke Schaarste

[Click here for the English version of this post]

-In het neoliberale denken worden mensen voorgesteld als ‘bijen’, zoals Bernard de Mandeville dat lang geleden beschreef, die met elkaar concurreren om schaarse middelen. Die concurrentie zou het beste uit de mensen halen. Maar deze aanname is niet alleen onwaar, maar ook kwalijk: het maakt onszelf en het milieu kapot. In plaats daarvan moeten we streven naar collectieve rijkdom door regels in te stellen die het mogelijk maken dat individuen niet alleen toegang krijgen tot gedeelde kennis, maar waar het hen ook mogelijk wordt gemaakt nieuwe kennis te creëren.

Zomaar wat gebeurtenissen uit het Nederlandse nieuws van de afgelopen tijd. Mensen die vol bombarie een vaccinatie weigeren, met als voornaamste argument dat zij geen risico’s op bijwerkingen willen lopen en zij zelf toch niet ernstig ziek zullen worden van corona. De belastingdienst beschuldigt onschuldige burgers van fraude. Het verantwoordelijke kabinet stapt op, maar bij de opvolgende verkiezingen feitelijk herkozen – het schandaal doet de meeste kiezers niets. Afghanen die het Nederlandse leger hebben ondersteund worden na overname van Afghanistan door de Taliban door de Nederlandse regering grotendeels aan hun lot overgelaten. Zonder noemenswaardige politieke gevolgen, op de val van een enkele minister na.

Het gaat om een gebrek aan verbeelding: het onvermogen om te kijken naar de wereld vanuit het standpunt van een ander of vanuit het standpunt van het collectieve belang. Er is genoeg empathie voor degenen die op ons lijken, maar het blijkt onwaarschijnlijk veel moeite te kosten zich in te leven met diegenen die niet op ons lijken ‒ terwijl juist dat noodzakelijk is.

Veel mensen lijken het maatschappelijke collectief waar ze onderdeel van zijn niet te zien als samenhangend moreel of sociaal verband, maar hooguit als een structuur die dienstbaar moet zijn hun persoonlijke voorkeuren.

Ik heb een hekel aan het overmatig gebruik van de term neoliberalisme, maar dit gebrek aan verbeelding kun je eigenlijk niet als iets anders zien dan als de totale overwinning van het neoliberale denken. Ingevoerd in de jaren 80 onder Reagan en Thatcher, voor wie er ‘geen maatschappij, maar alleen individuen’ bestonden. Tot beleidsparadigma gevormd door linkse(re) leiders als Kok, Blair, Clinton en Schröder, onder wie het er niet meer toe deed of de overheid zorgde voor de uitvoering van beleidsmaatregelen of de markt of een organisatie die zich daar ergens tussen bewoog.

Voor de bron van het neoliberale denken kunnen we teruggaan naar 1714 toen de in Rotterdam geboren, maar naar Engeland vertrokken arts, Bernard de Mandeville The Fable of the Bees: or, Private Vices, Publick Benefits publiceerde. Hij stelde dat private ondeugden, zoals economische handelingen, konden leiden tot algemene welvaart. Voordien werden zulke economische handelingen vooral gezien als een noodzakelijk kwaad: je moest dingen maken, verkopen of kopen, gewoonweg om te overleven. Het gaat om eigenbelang en dat was altijd moreel verwerpelijk. Mandeville stelde dat al die handelingen op zichzelf misschien slecht waren, maar er wel voor zorgden dat iedereen kreeg wat hij wilde en dat er zo op geaggregeerd niveau welvaart ontstond.

Mandevilles idee werd verder uitgewerkt door de Schot Adam Smith in An Inquiry into the Nature and Causes of The Wealth of Nations uit 1776. Hij stelde dat als iedereen op basis van self-love zou handelen, het competitieve systeem van de vrije markt er uiteindelijk voor dat zorgde dat de grootst mogelijke welvaart op collectief niveau zou ontstaan.

Smith vocht tegen het toen geldende dogma dat een land zijn economie zo veel mogelijk moest beschermen. Dit dogma had precies een tegengesteld effect: het verminderde de welvaart en dit alleen vanuit de gedachte dat eigenbelang intrinsiek slecht zou zijn.

Inmiddels is het denken van Smith zelf een dogma geworden, ook al is de self love van de bakker of de smid inmiddels ingeruild door het streven naar winstmaximalisatie van de beleggingsbank of durfinvesteerder. Dit leidt tot een toename van het bruto nationaal product, maar dit is volgens Sander Heijne en Ruben Noten alleen maar fantoomgroei. De extra inkomsten komen niet terecht bij mensen, maar bij bedrijven die deze inkomsten vooral lijken te gebruiken om nog meer inkomsten te genereren, zonder dat dat ooit doorsijpelt naar werknemers. Goed te bedenken dat we niet worden uitgebuit door de CEOs van de grote bedrijven, want dat is ook maar een werknemer, maar door de bedrijven zelf.

 

De mensen die voor die bedrijven werken, de CEOs incluis, lijken daarbij steeds harder te moeten werken om dezelfde prestaties te kunnen leveren. Iedereen lijkt het drukker en drukker te krijgen, want er zal altijd iemand zijn die nog harder kan werken. Zo put de markteconomie niet alleen de natuur uit, maar ook de mens. Die mens, zelfs als die CEO is, is net als de natuur ook niet anders dan een resource, die ingezet wordt om goederen en diensten te kunnen produceren.

We moeten hierbij beseffen dat het hier niet zozeer gaat om een verzameling economische dogma’s, maar om moreel dogma’s waarin de vrije markt feitelijk gezien als de enige plaats waar inkomsten worden gegenereerd. Overheidsingrijpen leidt slechts tot inefficiënties en doet dus ook zo min mogelijk plaatsvinden. Vanuit dit dogma volgt bezuinigingsronde op bezuinigingsronde, waardoor er steeds minder openbare voorzieningen over blijven, zonder dat dat rijkere landen oplevert.

Een ander geloofsartikel is dat het competitieve systeem van de markt ervoor zorgt dat de beste mensen de meeste kansen krijgen, wat ook leidt tot de meeste voorspoed. Immers, als de slimste mensen op de belangrijkste plaatsen terecht komen komt levert dat het meeste waarde op. Deze gedachte wordt tot doorgetrokken: mensen die niet hogerop komen, kunnen of willen dat blijkbaar niet – want zo werkt het systeem. Kortom, slagen of falen is geen kwestie van geluk of pech, maar respectievelijk van je eigen verdienste of van je eigen schuld. Daarbij is een competitief systeem een zero-sum game: de winst van de één is het verlies van de ander. Geen wonder dat er maar weinig consideratie is met diegenen die pech hebben: het is hun eigen schuld en draagt bovendien bij tot mijn geluk.

Adam Smith liet zien dat economische dogma’s van zijn tijd contraproductief waren. Het zelfde is weer aan de hand: de neoliberale dogma’s leiden niet tot meer collectieve welvaart, alleen tot collectieve armoede. Ze zijn gewoon niet waar.

Om de neoliberale kaalslag tegen te gaan kun je denken aan het ontwikkelen van meer solidariteit en een betere verdeling van welvaart, bijvoorbeeld door een progressief belastingregime of het heffen van belastingen op erfenissen. Ook moeten we af van het neoklassieke idee dat prijs allesbepalend is, zoals Marianna Mazzucato voorstelt. Het is volgens haar beter te kijken naar de waarde die gecreëerd wordt door economische productiviteit waarin het niet alleen de markt is die iets doet, maar ook de overheid die bijvoorbeeld investeert in kennisontwikkeling en infrastructuur.

Maar moeten we niet verder kijken? Want zowel als het gaat om solidariteit als om een ander begrip van waarde, het draait nog steeds om de verdeling van schaarse middelen. Dan kun je de middelen herverdelen of ervoor zorgen dat er middelen minder schaars zijn, uiteindelijk wordt het idee dat de economie een zero-sum game met winnaars en verliezers wordt daarmee voortgezet.

Kunnen we ook tot een ander begrip van welvaart komen? Welvaart die niet begint met de rijkdom van individuen, die vervolgens herverdeeld moet worden, maar welvaart die begint met het rijkdom van het collectief. De basis van menselijk succes is immers niet de slimheid van afzonderlijke individuen, maar dat is de slimheid die zich tussen ons bevindt. Ga maar na. Ook tussen de holbewoners zaten hele slimme mensen, maar toch kwamen zijn niet tot slimme innovaties, baanbrekende medicijnen en lucratieve investeringsmodellen. Waarom dat nu wel lukt is omdat er een vele malen grotere collectieve rijkdom is.

Die collectieve rijkdom ontstaat omdat we betekenissen door de tijd en door de ruimte kunnen delen. We kunnen woorden uitspreken en opschrijven zodat ze niet verloren gaan en verspreid kunnen worden. De woorden van Jezus Christus of Aristoteles zijn duizenden jaren oud, maar we kennen ze nog steeds en ze hebben nog steeds een grote invloed op ons denken en doen. Daarbij wordt onze mondiale woordenschat nog dagelijks uitgebreid: er komen alleen maar meer woorden, waardoor we nog meer dingen kunnen beschrijven en nog meer dingen kunnen begrijpen.

Met al die woorden en al dat nieuwe begrip kunnen we steeds meer kennis ontsluiten, kennis waarmee we problemen weten op te lossen en te voorkomen en een beschaving weten op te bouwen.

In het intersubjectieve domein heerst geen schaarste, zoals in de markteconomie, want kennis kan door iedereen gedeeld worden. De rijkdom van dit domein is daadwerkelijk collectief en kan zich in feite oneindig vermenigvuldigen zonder dat ooit iemand er slechter van wordt.

Wat zijn de voorwaarden van intersubjectieve rijkdom wanneer worden we daar rijker van? Ik denk het volgende. Allereerst moeten we denken in termen van een zelfversterkend proces: het gaat om de mogelijkheden waartoe iedereen beschikking heeft om een bijdrage leveren aan de vermeerdering van die collectieve rijkdom.

Om dat mogelijk te maken moeten de instituties – ook al onderdelen van het intersubjectieve domein die gedeeld worden – ervoor zorgen dat individuen toegang de collectieve kennisvoorraad krijgen en waarbij deze individuen ook nieuwe kennis aan die voorraad kunnen toevoegen. Die instituties zijn de regels die binnen een bepaalde sociale context gelden en die mensen sturen in hun beslissingen.

Vanuit dit licht bezien waren de ideeën van Mandeville en Smith lang niet gek: in hun eigen tijd hebben deze ideeën wél bijgedragen aan de vermeerdering van collectieve rijkdom. In de eerste plaats omdat de vrije markt een enorme boost voor de verdere verspreiding van kennis en technologie opleverde. Maar ook omdat de regels van de vrije markt zorgt voor de condities van de wisdom of the crowds: een collectief is slimmer als een verscheidenheid aan individuen zonder grote machtsverschillen op onafhankelijke wijze een bijdrage kunnen leveren aan het geheel.

De regels van de markt berusten op competitie die individuen stimuleren tot innovaties. Nieuwe technologieën, producten en diensten die de kwaliteit van het leven vergroten. Maar tegelijkertijd wordt er in zo’n competitief systeem ook heel veel verspild. Denk aan al die goede ideeën die nooit succesvol zijn geworden, denk aan oude spullen die je weg moet gooien omdat er een betere of hippere versie is geïntroduceerd, denk aan de vernietiging van het milieu, de uitputting van werknemers die steeds harder moeten werken en van consumenten die er voor moeten zorgen dat ze met hun oude gordijnen niet het lachertje van de straat worden.

De markt alleen kan dus nooit genoeg zijn. Het is essentieel dat er ook andere institutionele domeinen zijn die kunnen bijdragen collectieve rijkdom. Denk bijvoorbeeld aan de burgerlijke maatschappij, de ontwikkeling van dit domein werd gekenmerkt door de totstandkoming van een publieke opinie door discussies in koffiehuizen en kranten tussen gelijkwaardige individuen. Deze burgers dachten vanuit het standpunt van een ingebeeld groter geheel waar zij als individuen deel van uit maakten. Wat we zien is dat er regels ontstonden die individuen ertoe aanzetten hun ideeën te articuleren, kennis te nemen van de ideeën van anderen, na te denken over wat anderen zouden willen.

Ook het domein van de wetenschap moet genoemd worden. De wetenschappelijke revolutie betekende weinig anders dan de invoering van nieuwe regels voor goede wetenschap. Deze regels hielden dat wetenschappers niet alleen hun bevindingen publiek dienden te maken, maar ook de wijze waarop zij tot die bevindingen waren gekomen. Ze moesten laten zien dat hun experimenten klopten.

Kortom, verschillende institutionele domeinen zorgden voor een gelijk speelveld, voor variatie, voor openheid. Voorwaarden om tot de vermeerdering van collectieve kennis te komen.

Inmiddels hebben we de beschikking over meer kennis dan ooit, we zijn niet meer dan enkele muisklikken verwijderd van zowat alle mogelijke informatie. Bovendien is er meer gelijkheid. Waar vrouwen en arbeiders vroeger niet telden, mag iedereen nu meedoen. Waarom is dat dan niet genoeg?

Ik heb niet de pretentie een uitputtend antwoord op deze vraag te hebben. Maar ik denk wel dat dit antwoord zeker te maken heeft met de dominantie van het marktdenken. Zoals ik al hierboven schreef: er is een gebrek aan verbeelding. De regels van de markt creëren de incentive om je eigen belang voorop te zetten. Als tegenover die markt geen burgerij wordt gesteld, krijgen mensen geen gelegenheid meer om tot een ingebeeld collectief te komen. Ze kunnen niet het vermogen ontwikkelen om na te denken over wat goed is voor de gemeenschap.

Een tweede probleem betreft de schaal van die gemeenschap. Terwijl de economie en de grote problemen van onze tijd mondiaal zijn, identificeren we de gemeenschap meestal met een land of een nog kleinere verband. Er is een discrepantie tussen de probleemoplossende structuren en de problemen. Dat zorgt er ook voor dat er geen eigenaarschap mogelijk is: ook al worden problemen op het gebied van ecologische en sociale duurzaamheid alom erkend, individuen lijken het moeilijk te vinden deze op hun eigen leven te betrekken. De verantwoordelijkheid om bij te dragen aan oplossingen verdwijnt daarmee al helemaal.

De markt lijkt ook tot meer vernietiging dan vernieuwing te leiden. Dat mens en milieu als resource tot het uiterste worden gedreven is al erg genoeg, maar het levert ook niets op. Innovaties komen vooral ten goede aan het bedrijfsleven zelf, waarbij die bedrijven opgaan in steeds grotere conglomeraten of netwerken. Ook dit tast de voorwaarden voor collectieve rijkdom aan: het vermindert de variatie en als individuen op moeten boksen tegen grote organisaties is er allerminst sprake van een gelijk speelveld.

Dit systeem is onhoudbaar en moet veranderd worden. We moeten op zoek naar collectieve rijkdom die zich vermeerdert zonder destructief te zijn. Daarvoor zou je bij elke beleidsmaatregel de vraag moeten stellen of deze het mogelijk maakt dat individuen toegang tot kennis hebben en nieuwe kennis kunnen toevoegen.

Sommige beslissingen over investeringen zijn simpel. Meer en beter onderwijs, meer wetenschap, meer cultuur, een basisinkomen. Zulke investeringen betalen zichzelf allemaal ruimschoots terug, ook al kun je dat niet op een conventionele manier meten.

Maar wat vooral is er meer verbeelding nodig, nieuwe manieren om te problemen van vandaag op te lossen. We moeten domeinen ontwikkelen die passen bij de schaalgrootte van hedendaagse problemen. We moeten op zoek naar de regels die het mogelijk maken dat het navelstaren overgaat in een steeds bredere horizon.

Verder lezen:

Dumont, Louis. 1977. From Mandeville to Marx. The genesis and triumph of economic ideology. Chicago and London: Chicago University Press.

Habermas, Jürgen. 1962. “Strukturwandel der öffentlichkeit.”

Heijne, S., and H. Noten. 2020. Fantoomgroei: Waarom we steeds harder werken voor steeds minder: Atlas Contact, Uitgeverij.

Mandeville, Bernard. 2017. The fable of the bees: or, private vices, publick benefits: The Floating Press.

Mazzucato, Mariana. 2018. The value of everything: Making and taking in the global economy: Hachette UK.

Smith, Adam. 1998. An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. A Selected Edition. Oxford and New York: Oxford University Press.

Surowiecki, James. 2005. The wisdom of crowds: Anchor.

 

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie