De morele lading van gemaakte instituties

[For the English version of this post click here]

De vrije markt, de representatieve democratie en de moderne wetenschap kun je zien als instituties die ooit zijn ontworpen om er voor te zorgen dat er in onze samenleving aan belangrijke morele voorwaarden kan worden voldoen. De personen die binnen die instituties functioneren worden gedwongen zich te verantwoorden tegenover hun consumenten, kiezers of ‘peers’ – dankzij de structuur van de instituties zelf. Dit zorgt ervoor dat deze personen kunnen leren wat als deugdzaam gedrag wordt gezien. De opkomst van bureaucratieën leidt er echter toe dat deze morele werking van instituties minder sterk wordt. Dat komt vooral tot uiting in de wijze waarop regels een doel op zichzelf zijn geworden en bedrijfsmatigheid belangrijker is geworden dan deugdzaamheid. Het is dus zaak om opnieuw na te denken over hoe we de gemaakte instituties als aansprakelijkheidsstructuren kunnen laten functioneren.

Daar waar er regelmaat zit in de interacties tussen mensen kun je spreken van instituties. Twee mensen zijn genoeg. Als mensen van elkaar weten hoe ze in een bepaalde situatie op elkaar reageren, hoeven ze niet steeds na te denken en te onderhandelen om tot beslissingen en afspraken te komen. Dat scheelt een hoop werk.

Er ontstaat dus regels die het interacteren coördineren. Deze regels zijn enerzijds van niemand, want ze bestaan onafhankelijk van specifieke individuen; anderzijds bestaan ze niet als niemand ze gebruikt.

Een cultuur zou je kunnen zien als het totaal van als het totaal van instituties die door groter sociaal geheel worden gedeeld. Dat zijn instituties als taal, machtsverhoudingen en geloofssystemen. De instituties die zo’n cultuur vormen zullen in het algemeen spontaan zijn ontstaan en op een gegeven moment een onbetwistbare legitimiteit gekregen hebben. Ze zijn een werkelijkheid op zichzelf geworden.

Sociologen beschouwen alle instituties in feite als spontaan ontwikkelde sociale stelsels. Maar je kunt ze ook maken. En dat is eigenlijk precies wat de moderne maatschappij kenmerkt: de instituties die ons omringen zijn instituties die bewust ontworpen zijn om de waarden die we belangrijk vinden te handhaven. Daarbij gaat het vooral om de instituties (of institutionele domeinen) van de parlementaire democratie, de vrije markt en de wetenschap. Al deze instituties zorgen voor verantwoordelijkheid en deugdzaamheid, maar ze zorgen ook voor rechtvaardigheid en kennis.

Sociologen houden zich nooit zo bezig met wat ‘moet zijn’, maar wat ‘is’; ethici die dat wel doen, houden zich weer liever bezig met individuen dan met instituties. De sterke morele lading van gemaakte instituties wordt dus vrijwel nooit op waarde geschat. Laat ik hier dus in het kort de morele aspecten van gemaakte instituties aanstippen.

Het is zo’n beetje de essentie van instituties dat ze een bepaald goed tussen mensen verdelen: ze geven de regels die bepalen wie wat krijgt, wat een eerlijke ruil is, wie wat mag zeggen, wie wat mag doen en ga zo maar door. Meestal zijn die regels wel duidelijk, we hebben allemaal een aangeboren intuïtie wat ‘niet eerlijk’ is − namelijk als de regels niet worden gevolgd. Minder duidelijk is wat nu precies verdeeld moet worden. Gaat het bij een kind dat uitroept dat het ‘oneerlijk’ is dat ze geen snoepje krijgt, of niet voldoende aandacht van de ouders, vind ze dat gewoon recht heeft op om het even wat, of vindt ze het niet eerlijk dat ze minder of hetzelfde krijgt als haar broertje. Ook als we volwassen worden blijft dit allegaartje van motivaties aanwezig, maar de gut feeling is hetzelfde: als we vinden dat de verdelingsregels niet worden gehandhaafd voelen we ons onrechtvaardig behandeld.

Bij gemaakte instituties is dat volledig anders, daar het juist om de verdeling en uitruil van duidelijk afgebakende zaken: geld versus eigendom, macht versus controle en kennis versus gezag. Daarmee zijn markt, politiek en wetenschap regelrechte ‘verdelingsmachines’. Het gaat er om wie er aanspraak mag maken op heeft op een bepaald goed, wie recht heeft iets en wat dat daar tegenover staat.

Bij de markt is dat het duidelijkst: het gaat om het geldbedrag dat wordt gezien als een ‘eerlijke’ compensatie voor het eigendom over een product. Heb je genoeg betaald voor een apparaat, dan mag je er mee doen wat je wilt. Hetzelfde geldt voor het loon dat je krijgt als werknemer, jij ruilt je tijd en moeite en krijgt daar inkomen voor terug.

Natuurlijk is dit een heel platte weergave, in het echte leven spelen er ook allerlei andere zaken – alsof het een gewone, spontane, institutie betreft. Je wilt niet alleen salaris van je werkgever, maar ook de erkenning dat je het goed doet. De meesten van ons willen ook voldoening halen uit hun werk en zich omringen met fijne collega’s. Maar in de kern draait de relatie tussen werkgever en werknemer natuurlijk gewoon om geld.

De politiek is wat minder rechttoe-rechtaan, maar het gaat onder meer om de inspanning beloften en ideeën waar te maken die wordt gezien als een ‘eerlijke’ ruil voor de macht die een politicus via verkiezingen kan verwerven.

In de wetenschap ‘verdient’ iemand het gezag iets te vertellen dat voor waar wordt aangenomen. Daartoe moet de wetenschapper zich wel blootstellen aan kritiek, moet hij zich jarenlang laten opleiden en aantonen dat hij zijn vak goed beheerst.

Niet alleen als verdelingsmachines werken gemaakte instituties anders dan spontane instituties, ze hebben ook een heel andere status. Gemaakte instituties dienen dienstbaar te zijn aan spontane instituties: in een vrije samenleving moet er voor gezorgd worden dat leden van die samenleving niet wordt opgelegd hoe te handelen, welke voorkeuren er zijn en wat te denken. Kortom, de politiek, markt en wetenschap moeten in bedwang worden gehouden; zij moeten luisteren, zodat de vrijheid van de burgers gewaarborgd is. Ten eerste gebeurt dat door bepaalde regels op te leggen aan politici, ondernemers en wetenschappers, maar meer nog dan dat, gebeurt dat door deze individuen de mogelijkheid aan te bieden te leren wat het juiste gedrag is ­– gedrag dat beantwoordt aan de wensen van de samenleving.

De gemaakte instituties presenteren dus geen inhoudelijke waarden, maar procedurele waarden. De inhoudelijke waarden – onze normen, onze gebruiken, onze voorkeuren − moet de samenleving zelf kenbaar maken aan de gemaakte instituties.

Neem de politiek: in een democratisch systeem dienen politieke leiders te luisteren naar de wensen van het electoraat. Of de markt: de klant is koning en de aanbieders moeten er voor zorgen dat hun producten voldoen aan de wensen van de consumenten. Niet elke wetenschappelijke claim wordt zomaar geloofd; nee, deze moet eerst door onafhankelijke peers getoetst worden of deze op basis van de juiste theorieën en methoden tot stand is gekomen.

Zo ontstaan er aansprakelijkheidsstructuren waarbinnen diegenen die in deze domeinen functioneren zich moeten verantwoorden tegenover hun ‘publiek’, dat wil zeggen de kiezers, de klanten of hun peers. Een politicus die niet voldoende responsief is tegenover haar kiezers wordt weggestemd, een ondernemer die niet biedt wat de markt vraagt gaat failliet. Mensen binnen die instituties worden gedwongen keuzes te maken die in lijn liggen met de wensen van de mensen buiten die instituties. Zo wordt de vrijheid en autonomie van de samenleving gewaarborgd.

Deze rol van aansprakelijkheidsstructuren gaat verder dan het ‘prikkelen’ van functionarissen zodat ze hun publiek te gehoorzamen. Dat zou een te eenzijdig en misschien ook te cynisch beeld zijn, gebaseerd op het idee dat een mens niet meer dan een behavioristische automaton is. Waar het eigenlijk om gaat is dat instituties die werken als aansprakelijkheidsstructuren zorgen voor deugdzaam gedrag. Immers, een functionaris kan alleen achteraf op haar keuzes worden aangesproken, terwijl ze niet zomaar van tevoren kan weten wat de gevolgen van die keuzes zullen zijn. Het enige wat haar te doen valt is goed te anticiperen en te reflecteren op die gevolgen om vervolgens een weloverwogen beslissing te nemen.

Een institutie die functioneert als aansprakelijkheidsstructuur kan mensen stimuleren deugdzaam te zijn. Zonder die structuur geen goede ondernemers, politici of wetenschappers. Toch dichtten we vooral aan individuen bijzondere capaciteiten toe en nemen we de regels die een institutie vormen voor gegeven.

De nadruk op individuele kwaliteit lijkt het sterkst voor de wetenschap te gelden: daar praten we over genieën, geven we prijzen aan individuen die iets gedaan hebben dat we hoog achten.

Maar vooruitgang is niet zonder meer het werk van genieën die een bijzondere gave hebben. Zoals gezegd gaat het veel meer om deugdzame personen van wie hun handelen de uitkomst is van een dialectische relatie tussen institutie en persoonlijke capaciteiten. Ze proberen te komen met uitspraken over de werkelijkheid door de bestaande regels zo juist mogelijk te volgen. Dat gaat om het voortbouwen op bestaande kennis, op de gangbare concepten, het juiste gebruik van geaccepteerde methoden en om het laten toetsen door onafhankelijke experts. Allemaal zaken die buiten de wetenschapper zelf liggen.

Wetenschap is intrinsiek cumulatief, voortdurend worden er nieuwe inzichten, theorieën, methoden en concepten toegevoegd aan de al bestaande verzameling. Die verzamelde kennis is van niemand, maar behoort toe aan iedereen – dát is de essentie van wetenschappelijke vooruitgang. Het is niet aan de individuele wetenschappers zelf om te bepalen welke kennis en welke inzichten het verdienen toegevoegd te worden, dat is aan de institutie van de wetenschap. Een individuele wetenschapper kan alleen er zorg voor dragen dat zij zich zo goed mogelijk voegt naar die institutie.

Het is de institutie die slim is, of misschien iets preciezer gezegd het is de institutie die ervoor zorgt dat, wetenschappelijk gezien, deugdzame mensen de wetenschap kunnen verrijken. Voor de verdere accumulatie van kennis zijn dus niet zozeer meer slimmeriken nodig, maar moeten de regels van de wetenschappelijke institutie up-to-date zijn, zodat ze de deugdzame wetenschappers zo optimaal mogelijk laten presteren.

De deugdzaamheid van wetenschappers krijgt maar weinig aandacht. Anders is dat voor de enorme hoeveelheid kennis die er nu is en die, dankzij internet, ook voor heel veel mensen beschikbaar is. Open access wordt gestimuleerd, nieuwe kennissystemen worden ontwikkeld en dat is allemaal heel zinvol, maar hoe zorgen we ervoor dat wetenschappers hun waarheidsclaims zodanig kunnen verantwoorden dat ze gedwongen worden de juiste regels te volgen? Dat blijft onduidelijk.

Niet alleen wordt er maar weinig over nagedacht hoe wetenschappers hun werk op een deugdzame wijze kunnen doen. Voor ondernemers en politici geldt hetzelfde. En dat is een probleem, want er zijn tal van ontwikkelingen die de werking van instituties als aansprakelijkheidsstructuren ondermijnen wat ertoe leidt dat individuen steeds minder de kans krijgen om deugdzaam gedrag te ontplooien.

Misschien wel de belangrijkste van die ontwikkelingen is dat de gemaakte instituties vooral worden bevolkt door organisaties – zoals ik al eerder schreef zijn die van zichzelf amoreel -, terwijl de morele kracht van instituties is gebaseerd op het handelen van individuen. Wat in feite gebeurt is dat de interne regels van een organisatie steeds meer in de plaats komen van de regels van het omvattende institutionele domein.

Daarmee wordt het voor een organisatie nauwelijks relevant in welk domein het zich bevindt. Markt, staat of wetenschap, het maakt in feite niet heel veel uit zolang de interne regels van de organisatie maar gevolgd worden. Daarbij komt het nogal eens voor dat die regels steeds meer verabsoluteerd worden, ze gaan een eigen leven leiden en worden regels om de regels zelf.

Als organisaties steeds meer op elkaar gaan lijken, ontstaat er ook de mogelijkheid tot grensvervaging, zodat ze niet meer goed functioneren als enkelvoudige aansprakelijkheidsstructuren. Dat zie je vooral in het steeds bedrijfsmatiger worden van zowel de overheid als de wetenschap. De privatisering van publieke diensten leidt er bijvoorbeeld toe dat de overheid burgers als cliënten gaan zien; politici en ambtenaren hoeven niet responsief te zijn ten aanzien van een breed pallet aan publieke waarden die de samenleving naar voren brengt, ze moeten vooraf afgesproken doelen met zo min mogelijk middelen bereiken.

Ook wetenschap wordt steeds meer bestuurd in termen van meetbare output: het aantal artikelen, de impact score van een journal, het aantal studenten met een voldoende. Wat de toegevoegde waarde van nieuwe waarheidsclaims is aan ons kennisreservoir, doet er dan veel minder toe.

Het is dus vooral het idee van bedrijfsmatigheid dat de aansturing van organisaties motiveert. Ergens in de jaren tachtig van de vorige eeuw is geconcludeerd dat de overheid en de wetenschap te weinig efficiënt en effectief functioneerden en dat er bij het management van ministeries en universiteiten veel geleerd kon worden van bedrijven.

Niet dat bedrijven responsief zijn ten aanzien van hun klanten. Voor hen geldt vooral het belang van de aandeelhouders. Ook de markt lijkt nog maar weinig op de aansprakelijkheidsstructuur die ooit beoogd was.

Opvallend daarbij is dat de bedrijfsmatigheid meer en meer beheersbaar gemaakt door de toepassing van zogenaamd ‘slimme’ technologieën. Als organisaties steeds meer op elkaar gaan lijken en dus dezelfde regels hanteren, wordt het verleidelijk om processen te automatiseren. Immers, een goed algoritme kan regels veel beter en fijnmaziger navolgen dan welk mens dan ook en bovendien tegen een lager salaris. Die algoritmes lijken wel slim, deugen doen ze voor geen meter – daar zijn ze dan weer te dom voor.

Ondertussen wordt ook individuen steeds minder de kans geboden tot deugdzaamheid. De verabsolutering van de regels van een organisatie wordt nu ook nog eens verankerd in digitale systemen, waarmee de regels nog meer worden losgezongen van de gemaakte instituties.

Het gevolg van de aantasting van de morele werking van de gemaakte instituties is het verlies aan responsiviteit. Dat leidt dan weer onherroepelijk tot een wijdverbreid wantrouwen van de samenleving ten aanzien van deze instituties. De fragmentatie van de maatschappij lijkt me grotendeels te wijten aan het verlies aan moreel vermogen in de institutionele domeinen. De vrije markt wordt gezien als disruptieve kracht; politici als zakkenvullers; wetenschappers als lieden met ook maar een mening. Allemaal symptomen van een verlies aan deugdzaamheid.

We moeten dus onze instituties gaan herbronnen. Instituties zijn niet alleen toevallig ontstane sociale contexten, maar ze kennen een essentiële morele opdracht: zonder de juiste instituties verliest onze samenleving het vermogen tot rechtvaardigheid en vrijheid. We moeten serieus nadenken hoe we onze instituties kunnen laten werken als aansprakelijkheidssystemen. Dat instituties ooit gemaakt zijn, impliceert dat we ze ook kunnen hervormen – daar lijkt het de hoogste tijd voor.

Verder lezen:

Benhabib, S. (1988). I. Judgment and the Moral Foundations of Politics in Arendt’s Thought. Political Theory, 16(1), 29-51.

Dewey, J. (1922). Human nature and conduct: Courier Corporation.

Douglas, M. (1986). How institutions think: Syracuse University Press.

Merton, R. K. (1940). Bureaucratic structure and personality. Social forces, 18(4), 560-568.

Merton, R. K. (1979). The sociology of science. Theoretical and empirical investigations. Chicago and London: The University of Chicago Press.

Pesch, U. (2014). Sustainable development and institutional boundaries. Journal of Integrative Environmental Sciences, 11(1), 39-54.

Pesch, U., Huijts, N. M. A., Bombaerts, G., Doorn, N., & Hunka, A. (2020). Creating ‘Local Publics’: Responsibility and Involvement in Decision-Making on Technologies with Local Impacts. Science and Engineering Ethics.

Walzer, M. (1983). Spheres of Justice. A Defense of Pluralism and Equality. Philadelphia: Basic books.

 

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie