[For the English version of this post click here]
Of we in moreel opzicht kunnen veranderen is een weinig gestelde, maar zeer relevante vraag. Immers, als dat niet zo zou zijn, dan wordt ethiek een zinloze discipline worden. Natuurlijk lijkt de vraag naar morele verandering op het eerste gezicht een dooddoener, maar als morele verandering betekent dat we niet alleen onze meningen kunnen herzien, maar ook onze intuïties, dan is dat een lastige vraag. Ik ga er hiervan uit dat dat onze morele intuïties ‘evaluatieve schema’s’ zijn die binnen een sociale omgeving zijn gevormd. Als de waarden binnen die omgeving veranderen, bijvoorbeeld door dat normen worden aangepast of nieuwe wetten worden ingevoerd, dan kunnen die evaluatieve schema’s ook mee veranderen. Ik beweer hier ook dat je zelfs doelbewust je eigen intuïties kunt veranderen door tegen jezelf te spreken vanuit het gezichtspunt van iemand anders of vanuit een theoretisch moreel stelsel.
―
Een tijdje geleden had ik een reünie van mijn lagere school. Wat opviel was dat de volwassenen weinig verschilden van de kinderen die ze ooit waren. Dezelfde streken, kenmerken, zorgen en reacties. Mensen blijken verrassend stabiel.
Karakters veranderen niet of nauwelijks. Als je de big five van onze persoonlijkheidsdimensies gebruikt om een kleuter te categoriseren, moet je niet raar opkijken dat dezelfde persoon als bejaarde hetzelfde scoort.
Een ander voorbeeld. Je voelt de plicht om een kind te corrigeren als het niet doet wat je denkt dat het zou moeten doen. Maar zin heeft dat niet. Het karakter van dat kind is al af en een kind reageert nu eenmaal zo als het geaard is.
Niet dat alle opvoeding zinloos is, zeker niet. Want kinderen krijgen wel waarden mee en die zorgen voor stabiliteit door hun leven heen. Die waarden vormen een houvast die gekoesterd wordt en we proberen deze dan ook zoveel mogelijk te behouden.
Als ons karakter en onze waarden stabiel zijn, kunnen we eigenlijk wel kunnen veranderen in moreel opzicht? Ook al omdat onze morele handelingen vooral gemotiveerd worden door intuïties en emoties. Natuurlijk, we veranderen wel eens van mening, maar veranderen we dan ook écht?
Eerder betoogde ik dat onze morele oordelen neerkomen op zintuiglijke ervaringen: we hanteren op instinctieve wijze evaluatieve schema’s waarmee we de wereld ordenen in ‘goed’ en ‘niet-goed’. Wat goed is geeft ons een behaaglijk of fijn gevoel, wat niet-goed is vinden we onplezierig of vies. Die schema’s zijn niet aangeboren, maar worden gevormd in de loop van de tijd. De stabiele waarden waar ik zojuist sprak zijn niets anders dan die evaluatieve schema’s, die welhaast hard-wired in ons brein zitten.
Maar veel van die schema’s zijn niet zo fraai. Zo blijkt uit psychologische testen dat we instinctieve racisten zijn en hebben we sowieso de neiging om vreemdelingen te wantrouwen. Gelukkig hebben we hebben geleerd dat we die instincten niet zomaar moeten volgen, dat dat soms moreel volkomen onwenselijk is. Maar dat verandert weinig aan onze gut feelings.
―
Hoe hebben we geleerd dat we niet altijd onze instincten moeten volgen? Door na te denken, door met elkaar in gesprek te gaan, door morele grenzen te stellen aan wat wenselijk of onwenselijk is. Ook al voelen we het eigenlijk anders.
De meest in het oog springende vorm van zulke morele grenzen zijn wetten, regels over wat onwenselijk gedrag is en als zodanig verboden wordt. Roken in cafés bijvoorbeeld. Dat kun je wel onzin vinden, betutteling, maar je voegt je er toch maar naar.
Maar er zijn ook andere morele grenzen die langzamerhand opkomen, verschuiven of verdwijnen, namelijk de sociale normen die binnen een cultuur gelden. Zoals een mode verandert, veranderen ook die normen. Wat we ooit, niet eens zo lang geleden, volstrekt normaal vonden, vrouwenongelijkheid, pedofilie, zwarte piet, kan nu echt niet meer.
―
Door te schaven aan onze sociale normen en aan onze wetten creëren we meer beschaving. Maar is dat niet slechts een dun laagje vernis? Als je dit wegschrapt worden we dan weer de holbewoners die we uiteindelijk toch zijn?
Nee, dat is onzin. Beschaving verandert ons daadwerkelijk in moreel opzicht. In het ‘vernis-model’ geloof je alleen als je denkt dat waarden het smeermiddel van sociaal verkeer vormen, maar geen verdere functie hebben. Maar mensen zijn door en door sociale en morele wezens, dat is niet geen laagje, maar de essentie van wat ons tot mens maakt.
Zoals hierboven gezegd, de waarden die leidend zijn leren we van onze omgeving. Onze ouders, vrienden, onze gemeenschap. We zien wat er belangrijk wordt gevonden en voegen ons daarnaar. Dat gaat meestal via het onbewust imiteren van anderen, soms is er de straf van een ander. Een vermaning of slechts een afkeurende blik. Het kan genoeg zijn om onze morele schema’s aan te passen.
Volgens Robert Solomon streven we naar de ‘maximalisatie van onze eigenwaarde’, en onze emoties laten ons zien hoe we dat moeten doen. Een straf is een aantasting van die eigenwaarde die bijvoorbeeld tot uiting komt in schaamte of woede. Deze emoties motiveren ons tot verandering over te gaan, door rood of boos te worden, maar uiteindelijk ook door onze morele schema’s bij te schaven zodanig dat deze emoties in het vervolg voorkomen kunnen worden. Liever krijgen we lof en worden we aangemoedigd dat we goed bezig zijn, daarom zorgen we er voor dat we die goedkeuring bereiken door de normen die binnen een gemeenschap gelden te internaliseren.
Het kost dan ook de nodige investering om ons al die sociale normen eigen te maken en die geven we dan ook niet zomaar op. Vandaar dat we waarden zo stabiel achten.
Toch veranderen sociale normen, langzaam maar zeker. Dat gaat vaak zonder dat we er erg in hebben en zonder dat er sprake is van een doelbewust proces. Het gebeurt gewoon, in wisselwerking met een veranderende wereld.
De verandering van wetten is uiteraard wel een doelbewust proces. Maar het recht heeft minder vaak een emotionele lading. Het is eerder een theoretisch construct dat op basis van rationele besluitvormingsprocessen tot stand is gebracht. Daarmee raakt in het algemeen het recht ons niet zo diep, zelfs al is er sprake van straf. We voegen ons wel naar nieuwe wetten, maar dat hoeft niet vanuit een innerlijke morele motivatie te zijn. Mokkend en wel accepteer je het rookverbod, het is nu eenmaal wat het is.
Dit betekent overigens niet per se dat we de wet volgen uit angst voor straf, maar dat onze belangrijkste morele motivatie is dat het er omgaat dat je nu eenmaal de wetten dient te volgen, niet om een wet in het bijzonder.
Natuurlijk zijn normen en wetten niet noodzakelijkerwijze eigen wereldjes, vaak lopen ze in elkaar over en zijn worden normen soms wetten en wetten soms normen. Vroeger rookte men overal en altijd. Het gaf de meesten een behaaglijk gevoel en de anderen die wisten niet beter. Nu vinden we het allemaal maar wat smerig, zelfs de rokers onder ons. Ons evaluatieve schema is veranderd en flink ook.
―
Onze normen en wetten veranderen en daarmee onze evaluatieve schema’s. Dus ja, we kunnen moreel veranderen. Maar kunnen we nog verder? Als we morele verandering echt zo belangrijk vinden, kunnen we dan ook zelf, doelbewust, onze persoonlijke intuïties veranderen. Met andere woorden, kunnen we onszelf beschaven?
Ik denk dat zulke verandering mogelijk is, al kost het moeite. Daarbij denk ik dat de voorwaarde voor deze verandering te vinden is in ons vermogen tegen onszelf te praten.
Dat vermogen is een tamelijk curieus fenomeen. Allereerst hebben we het knagende stemmetje dat van binnenuit lijkt te komen. Het is dit stemmetje dat het dichtst bij onze intuïties komt. Helaas gaat het wel om intuïties van het piekerende soort: kan ik mijn huur nog betalen, zal ik mijn tentamens wel halen, vinden ze me wel aardig, wat is dat toch een raar plekje op mijn huid?
Maar hoe diep van binnen dat stemmetje ook lijkt te komen en hoe weinig we het tegen lijken te kunnen houden: we staan niet machteloos. Je kunt het stemmetje heel langzaam en laag laten praten of heel snel en hoog. Het wordt al een stuk minder ernstig als de chipmunk in je hoofd zegt dat het vliegtuig neer gaat storten. Wat daar de evolutionaire meerwaarde van is weet ik niet, maar zo werkt het dus wel.
Ook raar trouwens – soms denk je helemaal niet via taal en moet bijvoorbeeld juist even niet aan een probleem denken waar je mee zit, later valt spontaan en onverwacht het kwartje.
―
Gelukkig gaat het er soms wat meer gestructureerd aan toe in ons hoofd. Je kunt namelijk actief reflecteren op je eigen morele overtuigingen en dat stelt je in staat jezelf moreel te veranderen.
Reflectie is niets anders dan afstand van jezelf nemen. Zoals je naar jezelf in de spiegel kijkt en je eigen gezicht ziet als dat van iemand anders, maar dan kijk je naar je eigen denken alsof er iemand anders commentaar op geeft.
Dat kan vanwege het enige dat ons echt als diersoort uniek maakt: de taal. Je kunt je gedachten, je gevoelens, je reacties tot onderwerp van je eigen denken maken door er je dialogue intérieur aan te wijden. Dat kan op twee manieren. Je neemt het perspectief van een ander aan, je spreekt tegen jezelf zoals een ander tegen je spreekt. Of je neemt een archimedisch perspectief aan, iets dat niet gebonden is aan welke persoon dan ook, maar je denkt vanuit een theorie, een formule, een regel.
Die twee manieren komen overeen met de twee hierboven genoemde bronnen van morele verandering: sociale normen en wetten. In het eerste geval geef je commentaar op jezelf zoals een ander dat zou doen (of zoals je denkt dat een ander dat zou doen). Als je primaire reactie er een is waarvan je weet dat die sociaal onwenselijk is, dan spreek je jezelf er op aan. Bij verandering van sociale normen gaat het om een emotie die voorkomt vanuit de confrontatie met iemand uit je gemeenschap. Dit proces boots je na als je tegen jezelf spreekt vanuit het oogpunt van een ander.
In het tweede geval pas een je een regel toe vanuit een theoretisch construct. Vanuit een analyse, niet vanuit een gevoel. Als je probeert na te gaan in hoeverre je ethische denken overeenkomt met een theoretisch stelsel boots je in feite iets na dat het meest overeenkomt met de wijze waarop wij wetten volgen. Je gelooft of weet zelfs dat je het goede doet, maar het voelt nog lang niet zo.
Het vergt dwang om tegen jezelf te spreken. Niet op bestraffende wijze, maar je moet een situatie herkennen waarin een bepaalde regel opgeld doet en dan jezelf er op wijzen, dat je niet je gevoel moet volgen, maar je verstand.
Bijvoorbeeld, je wordt kwaad op iets of iemand en je realiseert je dat dat onterecht is. Je kunt jezelf voornemen dat je, mocht je weer eens uitvallen, je realiseert dát je dat doet. De emotie wordt er niet minder om, maar je wijst jezelf wel terecht. Als je dat vaak genoeg doet, zal je er uiteindelijk ook emotioneel van overtuigd raken dat wat het moreel juiste is.
Dit is overigens iets anders dan een Calvinistisch schuldgevoel, waarin een aandrang al snel als teken van morele zwakte wordt gezien, afwijkend van Gods gebod. In plaats daarvan is het morele stelsel dat je je eigen probeert te maken op basis van je autonome denken tot stand gekomen.
―
We kunnen veranderen, we kunnen zelfs onszelf veranderen. Morele vooruitgang is mogelijk zowel binnen een samenleving als binnen een individueel leven.
Dat betekent wel dat we niet zonder meer moeten aannemen dat het stemmetje in ons hoofd of dat onze sociale normen een hogere morele orde vertegenwoordigen dan regels die op basis van dialoog en reflectie tot stand komen. Dit is een neiging die we nogal eens hebben, vooral vanuit het romantische idee dat wat we diep van binnen voelen écht waar moet zijn en al het andere niet-authentiek gerommel.
Maar ja, ik voel ook écht dat ik ga winnen telkens als ik een lot koop. Net als al die anderen die een lot kopen. Daar schiet je niet zo veel mee op. Bovendien, dat gevoel lijkt wel diep van binnen te zijn, maar het moge nu wel duidelijk zijn dat het verre van onveranderlijk is.
Als we moreel gezien op doelbewuste wijze kunnen veranderen, dan legt dat ook de plicht op dát we moeten veranderen als dat we dat nodig vinden. Dat betekent niet dat we ons innerlijke stemmetje moeten negeren of dat we onze sociale normen op moeten geven als dat zo uitkomt. Deze zorgen immers voor stabiliteit en herkenbaarheid, zodat we weten wie we zijn als individu of als gemeenschap. Het betekent vooral dat we in dialoog moeten gaan, met onszelf en met elkaar, om te bepalen wat nu echt goede evaluatieve schema’s zijn om vervolgens onze eigen schema’s daar op aan te passen.
−
Verder lezen:
Doris, J. M. (2015). Talking to our selves: Reflection, ignorance, and agency: OUP Oxford.
Solomon, R. C. (1993). The passions: Emotions and the meaning of life. Indianapolis: Hackett Publishing.
Strohminger, N., & Nichols, S. (2014). The essential moral self. Cognition, 131(1), 159-171.