[For the English version of this post click here]
Wij mensen zijn een soort dat altijd wel een mening klaar heeft. Oordelen over gedrag, kunst, politiek, over anderen en over onszelf, ze zijn snel gevormd, we hebben een idee van ‘wat hoort’ en we laten graag horen wat we vinden. We hebben graag discussie over hoe waar of onwaar zulke oordelen zijn, maar hoe dat oordeelsvermogen eigenlijk werkt lijkt nog een open vraag. In dit stuk ga ik op zoek naar een antwoord op deze vraag. Ik doe dat in vier stappen. Allereerst laat ik zien dat onze oordelen betrekking hebben op verschillende praktijken waarbinnen we een idee hebben van wat hoort. Daarna betoog ik dat deze ideeën ontwikkeld worden vanuit de ervaring die je hebt binnen zo’n praktijk, die ervaring creëert verwachtingen over wat goed en minder goed is. In de derde stap benadruk ik dat deze verwachtingen niet zozeer individueel gevormd worden, maar juist binnen een gemeenschap. Door verwachtingen te delen, kunnen we ons gedrag op elkaar afstemmen. In dit stuk haal ik vooral voorbeelden uit de muziek, omdat een kunstvorm als muziek bij uitstek het domein is waarbij oordeelsvermogen een rol speelt. In de laatste stap ga ik nog dieper in op hoe kunst werkt, maar dit is vooral een opstapje naar de werking van de politiek, omdat een goed werkende democratie de kans biedt om collectief af te spreken wat we vinden wat hoort en om de manier waarop conflicterende oordelen worden opgelost. Daarmee kunnen we meer zijn dan slechts een oordeelszuchtige diersoort, maar bepalen we zélf wat de waarde van onze meningen is.
- Praktijken
Dat Michelangelo heeft gezegd dat hij alleen het overtollige steen hoefde weg te hakken om het beeld van een engel te maken is natuurlijk een groot cliché. Maar het is wel een cliché dat aangeeft dat een kunstwerk er altijd al geweest lijkt te zijn. Een beeldhouwwerk, schilderij, en muziekstukken, ze streven naar tijdloosheid. Het genie van de kunstenaar komt er dan in feite neer zijn of haar vermogen een platonisch ideaal te bereiken.
Niet alleen in de kunst lijken we een feilloos idee te hebben van wat goed is. In het alledaagse leven worden we voortdurend geconfronteerd met situaties waarin we weten hoe ‘het hoort’. Om dit te verklaren zou je kunnen stellen dat het dagelijks leven bestaat uit talloos veel praktijken. Soms groot, soms klein, en vaak lopen ze door elkaar heen. Bij elk van die praktijken hebben we een idee van ‘wat hoort’, een idee van wat goed of mooi is, wat belangrijk is en welke waarden er in een bepaalde context toe doen.
Als je het gesprek met iemand aangaat, dan kies je afhankelijk van de context en de aard van het gesprek voor de juiste woorden en de juiste intonatie. Het maakt heel wat uit of je tegen een kassière bij de supermarkt praat of tegen een vriend. Je weet wat woorden betekenen, hoe je ze hoort uit te spreken en in welke volgorde woorden horen te staan. Sommigen zijn daar begaafder in dan anderen natuurlijk. Verbaal begaafde mensen weten makkelijker de juiste woorden te vinden. Weer anderen hebben een feilloos gevoel om te weten om welke woorden en gebaren een bepaalde situatie vraagt.
Een ander voorbeeld. Als muzikant weet wanneer hij een noot juist speelt, en als luisteraar weet je hoe een noot hoort te klinken. Maar je weet ook waar een melodie naartoe hoort te gaan en welke harmonische overgangen goed klinken. Ook herken je genres, de instrumentatie, de melodieën, de intonatie binnen een nummer verwijzen naar een grotere verzameling van nummers. Let maar eens op als je een liedje beluistert, waar heb je de geluiden, harmonieën, instrumentaties, etc. eerder gehoord, hoe zijn deze ontwikkeld tot de norm van een bepaald genre? Of kijk eens naar een film en ga op zoek naar de wijze waarop de beeldtaal verwijst naar eerdere films.
Al die praktijken zijn lagen van ideeën over ‘wat hoort’. De toon die door een muzikant wordt gespeeld is onderdeel van een akkoord, dat akkoord is weer onderdeel van een reeks en ga zo maar door. Een praktijk is meestal een zeer complexe verzameling subpraktijken die op harmonische wijze bij elkaar worden gebracht.
- Categorieën en hypotheses
Dat we een tamelijk vastomlijnd idee hebben van ‘wat hoort’ betekent niet dat er ergens een platonische wereld is die een soort bibliotheek vormt waarin al die waarden die bij al die praktijken horen op een plank staan. Zo’n idee komt voort uit de wijze waarop ons brein een samenspel aangaat met sociale interacties. Wat we zien en wat we horen vormen we om tot categorieën, min of meer gefixeerde beelden waaraan we nieuwe indrukken toetsen. Kortom, onze indrukken worden dusdanig georganiseerd, zodat we nieuwe indrukken efficiënt kunnen verwerken. Als gesprekspartner, muzikant of luisteraar heb je ervaring op basis van eerdere, vergelijkbare situaties en die worden in de loop van de tijd getransformeerd tot een praktijk, inclusief bijbehorende waarden.
Zo gebruiken we in de westerse cultuur een systeem twaalf tonen (of beter gezegd elf intervallen) en frequenties die daarbuiten vallen noemen we vals. Intervallen die akkoorden vormen berusten sinds Pythagoras op triades. Andere akkoorden noemen we dissonant. Al vanaf het vierde jaar zijn deze patronen dusdanig ingesleten, dat de meesten van ons moeite hebben met andersoortige muziek.
Muziekgenres zijn al helemaal veranderlijk. Carrie Underwood klinkt heel anders als Tammy Wynette, alhoewel ze beide herkenbaar zijn als country. Black Sabbath klinkt heel anders als Sepultura, terwijl het beide metalbands zijn. Door de loop van de tijd ontwikkelen zulke genres zich, ontstaat er soms subgenres. Je zou kunnen spreken van een evolutionair proces waarbij er geleidelijk nieuwe subcategorieën en categorieën ontstaan, nieuwe praktijken dus met nieuwe ideeën over ‘wat hoort’.
Ervaringen binnen praktijken leiden ertoe dat er een repertoire van verwachtingen wordt ontwikkeld dat het mogelijk maakt om te anticiperen op wat iets of iemand gaat doen, welk woord iemand zegt of welk akkoord volgt. Mensen stellen hypotheses op die voortdurend worden getest, bij ontkrachting worden ze aangepast, maar bij bevestiging worden die hypotheses steeds sterker, zo sterk zelfs dat ze op gegeven moment onwankelbaar worden. Kortom, ideeën van ‘wat hoort’ berusten niet op een buiten-wereldlijke werkelijkheid, maar worden gevormd door verwachtingen over wat gaat komen. Dat spel van verwachtingen maakt menselijke interactie zeer efficiënt. We hoeven niet in elke situatie opnieuw uit te leggen wat we bedoelen of wat we willen bereiken. We kennen de praktijk met de daarbij behorende regels en we weten wat we van elkaar verlangen.
- Intersubjectieve werkelijkheid
Kortom, ervaring vormen onze ideeën over ‘hoe het hoort’. De vorming van categorieën is de uitkomst van sociale interacties. Twee of meer individuen stemmen komen gezamenlijk tot een gedeeld begrip omtrent een bepaalde situatie en brengen daarmee een sociale praktijk tot leven. Zulke sociale praktijk kun je zien als impliciete – en zo nu en dan ook op expliciete (kom ik straks op terug) – afspraken die tot stand komen door onze blootstelling aan eerdere praktijken: we leren gaandeweg wat telt als ‘goed’ of ‘mooi’ en passen daar ons gedrag op aan.
Zulke ideeën zijn dus een intersubjectieve werkelijkheid, ze komen tot stand door interacties tussen individuen binnen de context van bepaalde praktijken. Er ontstaat daarmee ‘sociale feiten’, een werkelijkheid die gedeeld wordt door een groep mensen en die ook voor haar voortbestaan afhankelijk is van die mensen. Taal is hiervan het beste voorbeeld. Een taal is geen objectieve werkelijkheid zolang deze niet wordt gesproken door mensen. Een taal heeft ook weinig zin als deze door slechts één persoon wordt gesproken, ze is niet afhankelijk van een individu, maar van een groep. Taal is dus ook al niet subjectief, maar het is iets dat tussen subjecten bestaat.
Praktijken verwijzen dus naar een intersubjectieve werkelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat we als individuen geen rol spelen en dat onze motivaties en overtuigingen er niet toe doen. Zoals gezegd, een praktijk vereist ervaring en met die ervaring groeit er de vaardigheid om te herkennen wat hoort en wat vooral wat het betekent om deze normen na streven in concrete handelingen. Mensen verschillen in vaardigheden, niet noodzakelijk vanuit hun gebrekkige ervaring, maar vooral vanuit hun aangeboren eigenschappen. Sommige mensen zijn betere sprekers of luisteraars, voor sommigen kost het leren beheersen van een muziekinstrument eenvoudigweg minder moeite dan voor anderen.
Ik had het eerder over het ontstaan van subgenres binnen de muziek. Deze evolutie van categorieën laat zien dat ideeën omtrent wat hoort veranderen. Zulke veranderingen zijn mensenwerk. Nieuwe woorden of uitdrukkingen zijn soms het resultaat van creatieve taalvernieuwers. Maar meestal gaat het om sluipende processen waarvan nauwelijks iemand bewust is. Veranderingen ontstaan dan als een dialogisch proces, waarbij meerdere individuen elkaar tegenkomen en gezamenlijk komen tot iets nieuws: een verscherping of aanpassing van een bestaande praktijk.
- Sociale domeinen
Ons sociale leven hebben we opgedeeld in verschillende ‘sociale domeinen’ waarbinnen een verzameling van praktijken bijeen wordt gebracht. Kunst, politiek, economie, wetenschap, religie, sport en ga maar door. Die domeinen worden begrensd en kennen hun eigen regels omtrent ‘wat hoort’. Bovendien kennen die domeinen hun eigen regels over hoe er veranderingen in oordelen plaatsvinden.
Zo betreft kunst ten eerste het nastreven van een esthetisch ideaal. Zoals af te leiden valt uit hetgeen ik hierboven heb geschreven wordt dit esthetisch ideaal in feite gevormd door de verwachtingen die zijn gevormd door de talloze ervaringen met eerdere kunstuitingen. Tot het pakket van verwachtingen hoort dat kunst iets nieuws moet zijn, de expressie van een individuele fantasie en van de vaardigheid die fantasie te concretiseren in de vorm van een kunstwerk.
Maar niet alle kunst stuurt aan op de esthetische beleving. Elk kunstwerk is een poging van de kunstenaar te voldoen aan de spanning tussen bestaande verwachtingen en verrassing. Als een kunstwerk alleen esthetisch genoegen op probeert te roepen dan wordt het al snel kitsch, als kunst alleen probeert te verrassen dan wordt het al snel onbegrepen. Interessant genoeg is dat de historische ontwikkeling van kunst heeft geleid tot een visie op kunst waarin het juist gaat om het spelen van een spel rondom de verwachtingen over wat kunst is.
Sommige kunst behandelt daarbij vooral het idee van kunst zelf, avant-gardistische kunst probeert de grenzen van onze verwachtingspatronen bewust op te zoeken en te overschrijden – vooral sinds honderd jaar geleden Marcel Duchamp een urinoir tentoonstelde. Het grappige is dat we dit inmiddels geaccepteerd hebben als een vorm van kunst die inderdaad tot de kunst behoort. Daarmee is kunst een reflexief sociaal domein geworden.
Een ander sociaal domein dat reflexief is, is dat van de democratische politiek. Zulke politiek heeft als doel om tot gezamenlijke afspraken te komen over welke verwachtingen we van elkaar hebben. Daarmee kun je politiek zien als het domein waarbinnen we bewust en expliciet tot overeenkomst komen over wat we delen, wat we waardevol vinden, welke praktijken we willen veranderen en welke we willen behouden.
Maar politiek is niet alleen het domein van de overeenstemming, maar ook van het conflict. Niet altijd stemmen onze verwachtingen over wat hoort overeen, en om samenleven mogelijk te maken is het nodig dat zulke conflicten kunnen worden beslecht door toepassing van algemeen geldende regels. Deze twee eigenschappen van de politiek zorgen ervoor dat het een speciale, overkoepelende, positie heeft binnen ons maatschappelijk bestel. Uiteindelijk is het daar waar we bewust en autonoom kunnen bepalen wat we zelf vinden wat zou moeten horen en waar we boven onszelf uit kunnen stijgen.
Natuurlijk is deze definitie van politiek wat naïef als je kijkt naar het alledaagse politieke gerommel dat maar weinig te maken heeft met het collectief nastreven van gedeelde waarden. Het is vooral een leidraad om over de inrichting van een politiek bestel na te denken, geen blauwdruk. De staat is slechts een middel, geen doel op zichzelf.
Maar er is ook een ander punt dat ik hier, ter afronding, wil maken. Politiek zoals hierboven beschreven is alomvattend, immers het is daar waar we afgesproken wat we vinden dat zou moeten horen. Maar, paradoxaal genoeg, komen die afspraken er op neer dat de politiek zich juist niet overal mee moet bemoeien. Er zijn zaken die tot de privésfeer behoren, die de mogelijkheid bieden aan individuen, kleinere groepen of andere sociale domeinen om zelf afspraken te maken over wat hoort. Je mag je eigen geloofsregels volgen, een sekte beginnen, of zelf bepalen welke kunst je mooi vindt. Kortom, er zijn grenzen die gerespecteerd moeten worden, natuurlijk zijn deze grenzen zelf ook weer categorieën die voor revisie vatbaar zijn. Grenzen worden daarbij niet vastgesteld vanuit de kern van een sociaal domeinen, maar juist wordt op basis van het idee dat er grenzen zijn, wordt vastgesteld welke praktijk bij welk domein hoort. Dit leidt vanwege de paradox dat de politiek alomvattend en begrensd nogal eens tot spanningen. Zo is er bij elke Olympische Spelen of bij elk WK voetbal dat in een niet-democratisch land gehouden wordt, discussie of dat wel zou moeten mogen. Die discussie wordt afgedaan door te stellen dat sport en politiek gescheiden moeten zijn. Hetzelfde geldt voor protestliedjes of geëngageerde kunst. Hoort dat wel?
Ja, dat hoort. Het is een belangrijke grote verworvenheid dat we erin geslaagd zijn om onze sociale wereld op zo’n manier te organiseren dat we zelf kunnen bepalen ‘wat hoort’. In feite hebben we onszelf de vrijheid gegeven om nieuwe waarden en categorieën te creëren tegen de achtergrond van de historisch ontwikkelde waarden en categorieën die ons betekenis en stabiliteit geven. Dit klinkt misschien paradoxaal en het is in elk geval erg moeilijk om te bepalen welke nieuwe waarden we willen, dit omdat sommige mensen graag veranderen, terwijl anderen juist behoudzuchtig zijn. Nooit zal iedereen tevreden zijn, maar zoals gezegd is politiek ook het domein dat conflicten op een vreedzame manier helpt oplossen, kortom, we kunnen er uit komen – en dat is hoe het hoort.
―
Verder lezen:
Benhabib, Seyla. “I. Judgment and the Moral Foundations of Politics in Arendt’s Thought.” Political theory 16, no. 1 (1988): 29-51.
Dewey, John. The Influence of Darwin on Philosophy and Other Essays in Contemporary Thought. SIU Press, 2007.
Gadamer, Hans-Georg. “Wahrheit Und Methode: Grundzüge Einer Philosophischen Hermeneutik.” Gesammelte Werke J 5 (1960).
Levitin, Daniel J. This Is Your Brain on Music: The Science of a Human Obsession. Penguin, 2006.
Rosch, Eleanor. “Principles of Categorization.” Concepts: core readings (1999): 189-206.
Sacks, Oliver. Musicophilia: Tales of music and the brain. Vintage Canada, 2010.
Sennett, Richard. The Craftsman. Yale University Press, 2008.