[For the English version of this post click here]
In veel landen hebben rechts-populistische politici het electorale tij mee. Daarbij is er veel discussie over hoe ver je kunt gaan in de kritiek op deze politici. Kun je ze fascistisch noemen, ook al zijn ze democratisch gekozen? Is dat niet een belediging aan het adres van de kiezers met hun legitieme zorgen en bagatelliseert dat niet de ernst van de Holocaust? Wellicht, maar ook het verwijt van fascisme is een uiting van een maatschappelijke zorg. Bovendien is het een zorg die zeer legitiem is omdat de democratie fundamenteel alert moet zijn op totalitaire dreigingen. Aan de hand van Hannah Arendts analyse van het totalitarisme betoog ik hier dat politici altijd aangesproken moeten of hun politieke verhaal niet ten koste gaat van politiek pluralisme. De verhalen van rechts-populistische politici hebben een absolutistische, soms zelfs mythische, lading dit botst met de democratische eis van pluralisme. Daarmee lijkt wantrouwen op zijn plaats.
―
Zo’n beetje overal in het Westen komen populistische bewegingen op die protesteren tegen het ‘politieke establishment’ in naam van het ‘volk’. Vooral de rechts-conservatieve en autoritair gezinde bewegingen en in het specifiek hun leiders krijgen dan op hun beurt weer vaak het verwijt ‘fascistisch’ te zijn, wat dan weer leidt tot het tegenverwijt van ‘demonisering’, ‘censuur’, en ga zo maar door.
Maar ook meer gematigde stemmen klinken dat de vergelijking met het fascisme geen pas heeft. Dat het niet hoort in een democratisch debat, 0mdat de vrijheid van meningsuiting gerespecteerd dient te worden of omdat een Godwin-argument is, verwijzend naar de ‘wet van Godwin’ die stelt dat elke internetdiscussie eindigt in een vergelijking met praktijken uit de Tweede Wereldoorlog. Zo’n argument slaat de discussie dood.
Een ander argument is dat het verwijt van fascisme niet alleen de leiders van dit soort partijen zwart maakt, maar ook de stemmers. Natuurlijk zullen er zich extremistische gekken onder de aanhang bevinden, maar het overgrote deel van de stemmers zullen gewone burgers met legitieme zorgen zijn. Zorgen over identiteit, zekerheid, waarden en wat niet meer. Het lijkt weinig fair deze mensen gelijk te stellen met nazi’s. Bovendien, deze partijen zeggen toch democratisch te zijn, voor het ‘volk’ op te komen?
Daarnaast zou een te felle bejegening alleen maar contraproductief kunnen zijn, omdat mensen zich gekrenkt voelen worden ze militanter in hun overtuiging. Gesteld wordt dat het vooral belangrijk is om iedereen mee te laten doen aan het democratische proces.
Dus mag je niet in scherpe bewoordingen reageren op populistische claims? De zorgen over de geringe responsiviteit van de gevestigde politiek mogen dan wel legitiem zijn en een stem op een anti-establishment partij kan een middel zijn om die zorgen te uiten, maar de reactie dat een bepaalde partij, politicus of stelling ‘fascistisch’ is evenzeer een uiting van een zorg die al even legitiem is. Je kunt zeggen dat het niet de meest verstandige of constructieve uiting zijn van deze zorg, maar dat geldt natuurlijk ook voor een stem op een populistische politicus.
Op zijn minst kun je zeggen dat het vreemd is dat populisten domme dingen mogen zeggen en de niet-populisten niet. Juist dat lijkt me stigmatiserend en paternalistisch.
―
Een van de achterliggende redenen om de term ‘fascisme’ vooral niet te gebruiken is dat het fascisme van de Nazi’s een eenmalige periode van extreme duisternis is geweest. Het kwaad had toegeslagen vanuit een dodelijke cocktail van historische omstandigheden. Deze situatie is zo extreem geweest dat angst voor een nieuwe fascistisch regime niet gerechtvaardigd zou zijn. Sterker, door elke nieuwe populist een fascist te noemen doe je afbreuk aan de ernst van de Holocaust. Het heeft domweg geen pas het verleden er bij te halen. Onze instituties zijn sterk genoeg om antidemocratische dreigingen te weerstaan, dus is er geen reden tot ongerustheid. Alleen in het afgelegen en exotische Noord-Korea is er een klassiek totalitair regime aan het bewind en het al evenzeer totalitaire regime van Islamitische Staat lijkt inmiddels verdreven. Populistische leiders kunnen dus gewoon het ‘voordeel van de twijfel’ krijgen, geef ze eerst maar de kans te laten zien of ze kunnen leveren wat ze beloven. Toch?
Maar hoe sterk is de democratie? Hoeveel rechts populisme kan ze verdragen tot ze barst? Dat is moeilijk te zeggen. Maar de veerkracht van de democratie lijkt niet eindeloos. Sterker, ze is wellicht veel minder groot dan we vermoeden.
In haar boek The origins of totalitarianism uit 1951 gaat Hannah Arendt in op de vraag hoe de totalitaire regimes van de nazi’s en de Sovjets hebben kunnen ontstaan. Het is een bijzonder boek, veel te lang, onevenwichtig, dat heen en weer schiet van historische analyses naar hermetische beschouwingen. Gaat het om een analyse van de ontwikkeling van het Europese antisemitisme of om het fenomeen van het totalitarisme? Duidelijk is dat niet. Tegelijkertijd zie je dat Arendt hier de vraag oproept die ze in later werk zoals The human condition of Eichmann in Jersualem op veel systematischer wijze behandelt. Die vraag luidt: wat is de aard van het totalitarisme en wat kunnen we er tegen doen?
Aan de diepte van Arendts denken wordt meestal weinig recht gedaan in interpretaties van haar werk. Dat geldt hier ook voor mijn weergave hier, vrees ik. Met deze disclaimer in het achterhoofd komt Arendts visie op het totalitarisme er op neer dat het een systeem is dat de mens van zijn menselijkheid ontdoet. Dit gebeurt via het presenteren van een onontkoombare waarheid die los staat van elke menselijke handeling. De organisatie van het totalitaire systeem is volledig er op gericht deze waarheid te reproduceren en iedereen medeplichtig te maken aan het systeem. Bestaande sociale banden tussen mensen worden verbroken en iedereen wordt als individu onderworpen aan het systeem, zowel voor de beul als voor het slachtoffer. Het kwaad in morele zin heeft geen betekenis meer, het is een begrip dat voor mensen geldt niet voor het systeem. Daarmee is het kwaad een ‘banaliteit’ geworden, een administratieve handeling.
Om deze ontmenselijking tegen te gaan moet een politiek systeem het mens-zijn juist als uitgangspunt nemen, zodat mensen weerbaar worden en niet nog eens verleid worden. De kern van dat mens-zijn is volgens Arendt dat de mens zowel individu is als lid van een collectief. Alleen binnen een collectief kan een individu daadwerkelijk een individu worden. Immers door bij te dragen aan het gezamenlijk kaleidoscopisch verhaal kan ze herkend en erkend als individu. De mens is een ‘politiek dier’, zij is een individu dat deelneemt aan een gemeenschap waarin op basis van pluralisme een gezamenlijk verhaal wordt gecreëerd.
Daarmee neemt Arendt een uitgesproken antiliberaal standpunt in. In het liberalisme, en zeker de economische versie van het liberalisme, zijn personen geen individuen omdat er geen verband is tussen die personen. Er zijn alleen afzonderlijke personen die hun eigen behoeften proberen te vervullen. Juist door elk persoon los te koppelen van een politieke gemeenschap creëert het liberalisme een klimaat waarin het totalitarisme kan groeien.
Ook het gelijkheidsideaal is niet zonder meer onaantastbaar voor Arendt. Voor de staat – en dat is niet hetzelfde als een politieke gemeenschap – zijn burgers gelijk aan elkaar, een individu kun je alleen zijn door ongelijk te zijn aan ieder ander. Bovendien bestaat de samenleving uit verschillende groepen die evenmin gelijk aan elkaar zijn. Mensen kunnen zelf verbanden aangaan, we zijn vrij om ongelijkheden na te streven.
Arendt heeft nogal eens controversiële en soms ook ongelukkige uitspraken gedaan, bijvoorbeeld over rassenscheiding in het onderwijs in het zuiden van de Verenigde Staten. Zij vond dat de regering niet in moest grijpen, want een school is van de maatschappij, niet van de staat. Als Joodse vluchteling was haar wantrouwen in de staat groot.
Dit soort standpunten zijn eigenlijk alleen maar te begrijpen vanuit de overweging dat voor Arendt een politiek systeem maar één doel lijkt te hebben, het totalitarisme te weerstaan door pluralisme en individualiteit te waarborgen.
—
Wat kunnen we leren van Arendt? Ten eerste dat het Duitse fascisme slechts een verschijningsvorm van totalitair denken is, we hoeven niet te vrezen voor een terugkeer van het fascisme uit de vorige eeuw, maar andere vormen van totalitair denken kunnen we niet van tevoren uitsluiten – of dat nu een rechts, links of religieus karakter heeft. We kunnen niet de democratie voor onvermijdelijk houden, in plaats daarvan moeten we altijd waakzaam als de dialectische relatie tussen individu en gemeenschap onder druk lijkt komen te staan.
Zo’n geval treedt op als mensen niet meer als individuen herkenbaar zijn. Enerzijds omdat ze zich verstoppen in gezichtsloze massa. Arendt spreekt van de ‘mobs’ uit de negentiende eeuw die de straten van Parijs onveilig maakten. Het lijkt er op dat met de gele hesjes deze mobs weer volledig terug zijn, schreeuwend en rellend, acterend als groep, niet als individuen. Anderzijds verdwijnen individuen omdat personen slechts als vertegenwoordigers worden gezien van een bepaalde groep. Het antisemitisme ontdoet Joden van de mogelijkheid individu te worden, omdat ze nooit iets anders zullen zijn en kunnen worden dan een Jood.
Met het internet zijn er daarbij nieuwe manieren gekomen om je onzichtbaar te houden. Je kunt je anoniem verschuilen in radicale chatrooms, zonder enige rekenschap te geven aan wie dan ook of je kunt onder een pseudoniem los gaan op Twitter.
We moeten opletten als het pluralisme wordt ondermijnd. Door een al te sterk doorgevoerd marktdenken bijvoorbeeld. Door een te technocratisch beleid. Maar ook, en vooral, door een politiek te enten op een enkelvoudige volkssoevereiniteit. Niet alleen is zulke soevereiniteit een sprookje – hoe zou je immers uit kunnen vinden wat het volk nu precies wil –, het maakt het ook mogelijk sommige partijen tot ‘vijanden van het volk’ te bombarderen. Joden, moslims, journalisten, wetenschappers, kunstenaars. Het rijtje is schrijnend vaak hetzelfde.
Ook hier speelt het internet een kwalijke rol. Onweersproken complottheorieën tieren welig. Vijandbeelden worden in codes verspreid, die bekend zijn bij de insiders en buitenstaanders eenvoudig misleiden, zodat zeer radicale denkbeelden een militante aanhang kunnen verwerven. Een reeks afschuwelijke terroristische aanslagen is het treurige bewijs hiervan.
―
Hoe keert het gevaar van het totalitarisme terug in de alledaagse politiek? Waar kun je een rechts-populistische leider op aanspreken? Heel eenvoudig, de vraag die hem gesteld moet worden is er een die aan elke democratische politicus gesteld moet worden, namelijk hoe denk je totalitaire tendensen tegen te gaan? Hoe zorg je er voor dat elke persoon een individu kan zijn die zich verbonden voelt met een gemeenschap?
Politici vertellen een verhaal, de versie van de ‘waarheid’ die zou moeten gelden: ze stellen een protagonist centraal die een doel nastreeft, maar die wordt dwars gezeten door een antagonist. Voor een rechts politicus is de protagonist het individu die vooral vrij wil zijn, met de overheid als bad guy. Voor links is de samenleving de held die solidariteit nastreeft, maar wordt tegengewerkt door competitie en hebzucht. In de politieke arena zullen de beide zijden zich moeten verantwoorden voor hun verhaal, waarbij partijen ter rechterzijde hun individualisme moeten verantwoorden en partijen ter linkerzijde hun collectivisme.
In conventionele democratische processen gebeurt dit automatisch. Politici zijn gedwongen van elkaars verhalen kennis te nemen, compromissen te sluiten, samen te werken, zodat hun verhaal nooit volledig leidend voor een staat zal worden. Het gevaar van een enkelvoudige waarheid die de staat tot totalitair systeem omvormt wordt zo vermeden.
Maar voor populistische politici is de vraag naar verantwoording moeilijker dan voor de conventionele partijen. Eenvoudigweg omdat het populisme inherent totalitaire neigingen kent, wellicht zonder dat de politici en hun kiezers dit herkennen. Dit is het geval omdat elk beroep op een enkelvoudige volkssoevereiniteit tegen de uitgangspunten van het pluralisme ingaat en bovendien altijd buitensluiting van bepaalde groepen impliceert.
Immers, in het verhaal van een populistisch politicus is de protagonist het ‘volk’. Een onkenbare eenheid die tal van eigenschappen krijgt toebedeeld. Maar elke reconstructie van dit mythische begrip komt er op neer dat bepaalde gemeenschappen wel onderdeel zijn van dit ‘volk’ en andere gemeenschappen niet. Daarbij zijn er reconstructies van een gedeeld verleden en een gezamenlijk doel dat wordt nagestreefd. De meest centrale vraag is wie er dwarsligt bij het bereiken van dat doel. Zijn dat de buitenstaanders, is het de elite, de nieuwkomers of de vijfde colonne?
Het populisme wordt vooral gevaarlijk als er de roep klinkt deze antagonisten uit te schakelen, door ze tegen te houden, te verwijderen, op te sluiten. Dan past het verhaal in geen enkele democratische traditie meer.
Het is hier dat het hedendaagse politieke populisme op een gevaarlijke manier samenvalt met de complottheorieën die op het internet verspreid worden. Als politici hieraan refereren, soms in de codetaal die alleen door insiders begrepen wordt, betekent dat dat dit soort theorieën een politieke legitimiteit krijgen en totalitaire neigingen niet alleen meer in de digitale onderwereld een rol spelen, maar ook in de bovenwereld van de maatschappij, zodat het denken in termen van uitsluiting, opruiing en erger genormaliseerd raakt.
Zo kan het gebeuren dat in populistische verhalen patronen en motieven naar voren komen die we kennen uit de meest duistere perioden van de geschiedenis. Een politicus dient hierop aangesproken te worden. Niet vanuit het verwijt dat iemand een fascist is, maar vanuit de eenvoudige eis die je elke democratische politicus kunt opleggen dat zij zich kan verweren tegen dit verwijt. En ja, zoals ik hierboven duidelijk heb proberen te maken, dit zal voor een populistisch politicus meer inspanning vergen – hypothetisch gezien dan, want momenteel wordt er maar weinig democratische verantwoording gevraagd van welke politicus dan ook.
Dat geldt overigens zeker niet alleen voor rechts. In een behoorlijk aantal landen komen linkse partijen in de problemen met hun verhaal over de Palestijnse kwestie, waarbij de staat Israël de grote tegenstrever is die het doel van de Palestijnen – een eigen staat – onmogelijk maakt. De nogal eens voorgestelde oplossing, de opheffing van de staat Israël, gaat daarbij hand in hand met een antisemitisch sentiment. Ook hier moeten politici zich verantwoorden voor hun verhaal.
―
En de verantwoordelijkheid van de kiezers dan? De gedachte lijkt te heersen dat het allemaal wel los zal lopen met totalitaire neigingen, en dat een populistische stem nodig is een statement te maken tegen de wijze waarop de gevestigde partijen politiek bedreven. Een stem op het populisme is dan vooral een signaal dat de gangbare politiek te weinig responsief is voor ontwikkelingen in de samenleving en geen aandacht heeft voor nieuwe waarden en zorgen.
Zo’n proteststem veronderstelt dat de democratie sterk genoeg is om een populistische plaagstoot te ondergaan. Weinigen zullen instemmen met een autoritair regime en nog veel minder zullen een totalitair systeem nastreven. Hun naïveteit is verklaarbaar. Zolang de politieke leiders het voordeel van de twijfel krijgen, kun je moeilijk van de kiezer verlangen dat die eventuele antidemocratische tendensen herkent. Iemand voor ‘fascist’ uitmaken zal daarbij wellicht niet heel veel helpen, maar het helpt evenmin om dit tot een taboe te maken. Uiteindelijk vereist democratisch pluralisme waakzaamheid, het ‘voordeel van de twijfel’ is hier volkomen misplaatst.
Verder lezen:
Arendt, H. (1958). The human condition. Chicago and London: University of Chicago Press.
Arendt, H. (1959). Reflections on little rock. Dissent, 6(1), 45-56.
Arendt, H. (1973). The origins of totalitarianism: Houghton Mifflin Harcourt.
Arendt, H. (2006). Eichmann in jerusalem: Penguin.