Identiteit en ongemak

[For the English version of this post click here]

Discussies over identiteit lijken lastig, omdat het niet duidelijk is wat nu het moreel juiste is: moeten we al ons waarden uit het verleden opgeven, omdat sommigen zich gekwetst voelen? Niet dat we willen kwetsen, maar gaat het nu niet te ver om alles zomaar te veranderen? Of is het toch veel eenvoudiger: onze liberale morele principes instrueren ons immers dat we elke maatschappelijke ongelijkheid moeten tegengaan. Hier betoog ik zonder omhaal voor dat laatste. Dat de liberale principes intrinsiek inconsistent zijn doen daar niets aan af.

Weinig debatten zijn zo frustrerend als debatten over identiteit en emancipatie. Gaat het over gender-neutrale toiletten en de nieuwe letters die aan de reeks LHBT worden toegevoegd, gaat het over Zwarte Piet en het Nederlandse slavernijverleden, gaat het over vrouwenquota in de politiek en gelijke beloning in het bedrijfsleven, dan staan er al snel meerdere kampen tegenover elkaar. Groepen die voor hun gelijkheid opkomen, andere groepen die dit allemaal maar politiek correct geneuzel vinden, en weer andere groepen die vinden dat hun eigen identiteit bedreigd wordt door al die progressieve gedachten van marginale clubjes.

Het frustrerende is dat iedereen een beroep doet op de rechtvaardigheid van de eigen positie (en dus op de onrechtvaardigheid van de posities van de tegenstrevers), zonder dat er een manier lijkt te zijn om deze morele knoop door te hakken.

Ik zal hier een poging ondernemen dit toch te doen (wat waarschijnlijk dus bij sommige lezers tot woede en teleurstelling zal leiden). Moreel startpunt daarbij is dat van de liberale democratie, waarvan de principes zijn gebaseerd op een opdeling tussen een publieke en een private sfeer. Deze opdeling in sferen zorgt voor de vrijheid voor individuen om zelf te bepalen hoe ze willen leven, maar deze zorgt ook voor tolerantie voor andersdenkenden.

In niet-liberale samenlevingen, en dat is de overgrote meerderheid van alle samenlevingen die ooit bestaan hebben, krijgt een bepaalde klasse, zoals een kaste, een voorkeursbehandeling. Individuen zijn in de eerste plaats leden van hun klasse, waarbij de grenzen tussen die klassen stabiel en ondoordringbaar zijn. Liberale samenlevingen hebben deze volgorde omgedraaid: egalitaire principes zijn van toepassing op de samenleving als geheel, zonder dat een individu een hogere of lagere rang heeft. Het klinkt wat contra-intuïtief, maar het is die nadruk op gelijkheid die vrijheid mogelijk maakt – liberalisme heet niet voor niets liberalisme.

De truc is door een scherpe grens tussen een publieke en private sfeer te trekken. Bevindt men zich in de publieke sfeer dan is iedereen gelijk aan elkaar. In de private sfeer mag je zelf kiezen wat je belangrijk vind, hoe je leven wilt, wat je mooi vind, waar je in gelooft, waar je je geld aan uitgeeft, welke seksuele oriëntatie je hebt, en ga zo maar door.

Met andere woorden, onze privéruimtes stellen ons in staat om ‘onszelf’ te zijn, het is de sfeer van het intieme, van het authentieke. Hier discrimineren we opzichtig: we kiezen onze geliefde, onze vrienden, onze club, onze kerk, de rest laten we zonder enig bezwaar links liggen.

Het publieke domein wordt gekenmerkt door algemene principes die collectief worden overeengekomen. Daarbij is het vooral de staat die met neutrale regels, wetten en procedures ervoor zorgt dat de gelijkheid van de publieke sfeer gewaarborgd wordt.

Maar is dat onderscheid tussen publiek en privaat wel echt scherp? Dat valt tegen. We kunnen de sfeer van intieme huiselijkheid wel tegenover de kille sfeer van de staat zetten, maar dat is lang niet de enige manier om de publiek en privaat aan sociale sferen toe te kennen. Zo is de weinig intieme sfeer van de markt ook privaat en is het leven op straat weer publiek. Je zou kunnen zeggen dat publiek gebruikt kan worden om alles te beschrijven dat iets te maken heeft met zaken die ‘open’ of ‘collectief’ zijn, terwijl je privaat kunt gebruiken om zaken te beschrijven die ‘gesloten’ of ‘individueel’ zijn.

Dus omdat we met zijn allen zijn, kunnen wij onszelf tot ‘publiek’ uitroepen, als iets niet geheim is dan is het ‘publieke’ informatie, maar een winkel die voor iedereen toegankelijk is behoort weer tot de ‘private’ sector, omdat het géén voorziening van de staat is. Een wc is een besloten plek, maar als deze door iedereen gebruikt kan worden, kunnen we spreken van een ‘publiek privaat’.

Het is dus een terminologische warboel, wat nogal jammer is omdat de categorieën publiek en privaat om in hoge mate bepalen hoe we denken over gelijkheid en ongelijkheid, over solidariteit en vrijheid, over rechtvaardigheid en eerlijkheid, over authenticiteit en broederschap.

Daarbij is het gebruik van slechts twee concepten voor een veelheid aan sociale domeinen niet alleen verwarrend, maar het kan ook leiden tot uitsluiting en discriminatie op manieren die soms maar weinig zichtbaar zijn.

Zo hadden tot niet eens zo lang geleden vrouwen alleen toegang tot de privésfeer van het huis, en werden ze van elke publieke sfeer buitengesloten die als publiek beschouwd kan worden, de straat, de economie of de politiek was. Niet verwonderlijk dat de term ‘publieke vrouw’ een eufemisme voor prostitutie was – als een vrouw niet was weggestopt in het private domein, dan moest het een vrouw van lichte zeden zijn.

Arbeiders hadden dan wel toegang tot het openbare leven van de straat of de economie, maar ze werden uitgesloten van een politieke rol, totdat stemrecht aan de volledige mannelijke bevolking werd gegeven. Maar dan nog, als arbeider mocht je stemmen, maar je behoorde wel tot een klasse die uiteindelijk politiek en sociaal minder waard was dan andere.

Als de liberale samenleving recht wil doen aan haar eigen principes, kunnen zulke vormen van geïnstitutionaliseerde ongelijkheid niet worden aanvaard. Groepen dienen zich te kunnen beroepen op gelijke kansen om welk publieke domein dan ook te betreden, of het nu de straat, de staat, of de markt is.

Uitsluiting is niet alleen iets van vroeger: homoseksuelen kunnen nog steeds het gevoel hebben dat ze hun seksuele identiteit moeten verbergen voor verschillende vormen van openbare blootstelling; etnische minderheden en immigranten voelen zich misschien nog steeds verstoken van gelijke toegang tot de reeksen regels die gebieden van rechtvaardigheid kenmerken; gehandicapten kunnen de toegang tot instellingen ontzegd worden. Nog steeds zijn er nieuwe groepen mensen die zich realiseren geen gelijke kansen te krijgen.

Het is belangrijk dat het niet alleen gaat om de wens naar gelijkheid, het gaat ook – en misschien nog wel nog meer – om de wens naar vrijheid. Als je toegang hebt tot publieke ruimtes dan maakt helemaal niet meer uit welke identiteit je als privépersoon, dan kun je vrij zijn.

Tegelijkertijd is het belangrijk te beseffen dat uitsluiting niet alleen betekent dat een lid van een bepaalde groep geen toegang krijgt tot het publieke domein, waarmee deze persoon geen kans krijgt voor zichzelf te bepalen hoe zij haar leven in wil richten. Maar dat betekent ook dat deze persoon zich dient te voegen naar een rol die hoort het lidmaatschap van de groep. Zo’n persoon is geen autonoom individu, maar vooral een vertegenwoordiger van een groep. Misschien dat het allemaal niet zo stringent meer is als voorheen, maar vaak ben je als vrouw toch vooral eerst vrouw en ben je als allochtoon meestal eerst allochtoon – pas daarna kun je een individu zijn.

Identiteit, gelijkheid en vrijheid lijken op een paradoxale wijze verknoopt. Dit leidt tot tal van kwesties die bij de huidige discussies over emancipatie sterk naar voren komen.

Gaat het publieke debat nu eigenlijk niet over wat privé is?

Vrijheid gaat om de identiteit die je als individu binnen een private omgeving wilt ontwikkelen. Wat je thuis doet, hoeft verder niemand te weten. Dat is ook het uitgangspunt bij emancipatie, alleen gaat het daarbij om een publieke discussie over wat in het private domein thuis mag horen. Als heteroseksueel mag ik zelf mijn partner kiezen, dat staat nergens ter discussie. Tot niet heel lang geleden lag dat voor een homoseksueel totaal anders, eerst moest in het publieke debat het recht op vrije partnerkeuze afgedwongen worden. Een recht dat voor velen nog steeds niet vanzelf komt.

Hoe herverdeel je erkenning in plaats van geld?

Maatschappelijke ongelijkheid in de liberale democratie is heel lang het domein van marxistische analyses geweest, waarbij uitsluiting vooral in socio-economische termen begrepen. De verzorgingsstaat die we kennen is in feite ontwikkeld om socio-economische gelijkheid te faciliteren. Dat is zonder meer een groot succes geweest. Maar tegenwoordig gaat emancipatie vaak niet om geld, maar om erkenning: het moet nu maar eens toegegeven worden dat in het verleden groepen mensen een rol opgelegd hebben gekregen waar ze zelf niet voor hebben kunnen kiezen. Daarbij gaat het ook om de erkenning van het historische onrecht dat minderheden is aangedaan, de erkenning dat er meer genderidentiteiten zijn dan alleen man of vrouw en de erkenning dat vrouwen nog steeds moeten vechten tegen stereotypen. Dit vraagt om andere herverdelingsmethoden dan we gewend zijn, het vraagt namelijk dat mensen met toegeven dat ze fout zaten – daar zijn weinigen toe genegen.

Gaat het om een groep of individu?

Emancipatorische bewegingen richten zich op een bepaald kenmerk, zoals geloof, economische klasse of geslacht. Daarmee worden individuen onvermijdelijk lid van een collectief, ze worden een vertegenwoordiger van dat kenmerk. Daarmee wordt het onvermijdelijk dat de emancipatie van een individu verloopt via emancipatie van de groep.

Hoe universeel is het bijzondere?

Het liberalisme gaat uit van universele morele waarheden. Die komen er op neer dat we allemaal gelijk aan elkaar zijn en we allemaal het onvervreemdbare recht op vrijheid hebben. Voor nu en voor altijd. Emancipatorische claims beroepen zich op deze universele waarheden, maar hoe gebeurt dat? Door te verwijzen naar hele specifieke zaken als een geschiedenis of cultuur van een bepaalde groep, of een zeer specifiek soort geslachtsvoorkeur. Dat botst.

Wil je nu emanciperen of niet?

Emancipatie is een reactie op de wijze waarop een groep wordt buitengesloten op basis van een bepaalde eigenschap, een geloof, een etniciteit, een sekse. Meestal zijn dat geen eigenschappen waar iemand zelf voor kiest, maar die extern wordt opgelegd. Je wilt geen vrouwenemancipatie om vrouw te kunnen worden, maar om het doorbreken van een rolpatroon dat bij een vrouw hoort. Je kiest niet voor een etniciteit, maar je streeft ernaar dat die etniciteit geen belemmering mag zijn om toegang te hebben tot het publieke domein. Je wilt dus erkenning van het kenmerk dat juist de oorzaak van buitensluiting is en je wilt tegelijkertijd de erkenning dat die identiteit er niet meer toe doet, ook omdat je er vaak niet voor gekozen hebt.

Wie kan er nu eigenlijk wat veranderen?

Emancipatie gaat altijd ten koste van bestaande machtspositie en gevestigde denkpatronen. Tegelijkertijd kan de situatie alleen veranderen door de medewerking van partijen die machtig genoeg zijn die veranderingen af te dwingen. Dat is dus iet in hun belang, maar volg vanuit het morele beroep dat op hen gedaan wordt – als vanzelf worden ze zo Gutmenschen.

Nu hoeft op zich niemand wakker te liggen van wat inconsistentie. Sterker, met een consistent wereldbeeld valt niet te leven. Waar het hier om gaat is dat zulke inconsistenties een gemakkelijk doelwit van kritiek en spot kunnen worden. Het wordt voor critici in alt right kringen eenvoudig om aan de integriteit en redelijkheid te twijfelen van partijen en individuen die strijden voor gelijkheid. Elke emancipatoire claim kan worden geriposteerd door op de ondeugdelijkheid en hypocrisie van de achterliggende argumentatie te wijzen.

Bijvoorbeeld hoor je hoe mannen in hun masculiniteit worden bedreigd door het feminisme. Mannen hebben niet meer de vrijheid om man te zijn, maar hebben zich te voegen naar opgelegde rolpatronen opgelegd door de politiek-correcte elite. Met een blik van triomf kan dan de vraag worden gesteld wiens vrijheid nu eigenlijk belangrijker is.

Dat klinkt allemaal heel relevant en goed doordacht, maar de masculiniteit die hier zo wordt beijverd, is er een die eeuwenlang ten koste is gegaan de vrijheid van vrouwen om überhaupt toegang te krijgen tot het publieke domein. Eigenlijk komt het er op neer dat vrijheid en gelijkheid niet voor iedereen hoeft te gelden en dat diegenen die er toevalligerwijze goed vanaf komen niets hoeven te veranderen. Het punt is dus dat niemands vrijheid belangrijker is dan die van een ander. Dat is niet politiek correct, maar rechtvaardig.

Veel van de tegenstemmen in dit debat zijn zonder meer reactionair te noemen. Partijen die zich in hun machtspositie bedreigd voelen komen in opstand door de te wijzen op de onvermijdelijke tegenspraken die bij emancipatie horen.

Maar andere tegenstemmen komen niet vanuit reactionaire hoek. Veel mensen voelen zich aangevallen die helemaal niet behoren tot groepen mensen die bedreigd worden in hun huidige machtspositie – omdat ze nauwelijks zo’n positie hebben. Het gaat hier vooral om de verliezers van globalisering die zich van allerlei kanten omringd weten door elites van Gutmenschen en grote groepen nieuwkomers die alles wat nog enig houvast zien verdwijnen.

Anders dan reactionair commentaar, moet je deze stemmen serieus nemen. Ze verwijzen naar de kwetsbaarheid en het verlies van houvast dat als een aanzienlijke aantasting van iemands eigenwaarde kan worden gezien. Als je je baantje kwijtraakt is dat niet alleen vervelend omdat je geen inkomen meer hebt, maar ook omdat daarmee gezegd lijkt te worden dat al je inspanningen voordien nutteloos waren. Als je naar volle tevredenheid je leven lang een kinderfeest hebt gevierd en naar een dames- dan wel herentoilet bent gegaan, waarom zou dan iemand jou opeens gaan vertellen dat dat niet meer mag. Heb jij dan geen recht op een historisch gevormde identiteit, op je eigen waarden en ervaringen? Is de identiteit van andere groepen belangrijker dan die van jouw groep?

Zeker niet. Ook hier is sprake van ongelijkheid en ook van een opgelegd karakter, het zijn de ‘deplorables’, zoals Hillary Clinton het noemde: zij die niet kunnen veranderen en niet willen veranderen. Dat is even onrechtvaardig label als elk ander stereotype. Van iedereen kan en mag verwacht worden standpunten en gebruiken te heroverwegen als er een legitiem moreel áppel wordt gedaan op gelijkheid – alleen zo kunnen we de liberale beloftes daadwerkelijk inlossen.

Verder lezen:

Fraser, N. (2000). Rethinking recognition. New left review, 3, 107.

Minogue, K. (1963). The moral character of liberalism: The Liberal Mind, Indianapolis, in: Liberty Fund.

Pesch, U. (2005). The Predicaments of Publicness. An Inquiry into the Conceptual Ambiguity of Public Administration. Delft: Eburon.

Weintraub, J. (1997). The Theory and Politics of the Public/Private Distinction. In J. Weintraub & K. Kumar (Eds.), Public and Private in Thought and Practice. Perspectives on a Grand Dichotomy (pp. 1-42). Chicago & London: University of Chicago Press.

Young, I. M. (1986). The ideal of community and the politics of difference. Social theory and practice, 12(1), 1-26.

 

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.