De eeuwige Gouden Eeuw: De discursieve corruptie van het Nederlandse zelfbeeld

[For the English version of this post click here]

Nederland wordt vaak als een zeer tolerant land gezien, waar het recht op zelfbeschikking van het individu voorop staat. De wortels van onze tolerantie en vrijheidsdrang zouden daarbij uit de Gouden Eeuw komen. Gek genoeg komt ons idee van wat de Gouden Eeuw precies was uit de uitermate conservatieve negentiende eeuw. Zo’n vijftig jaar geleden zijn de betekenissen van tolerantie en vrijheid volkomen veranderd, maar gebleven is het idee dat Nederland een exceptioneel land is – niet meer een land dat de rug toekeerde tot de rest van de wereld maar juist een progressief gidsland. Al met al lijkt er sprake van ‘discursieve corruptie’: op basis van een incorrect zelfbeeld ontbreekt er een deugdelijk debat over wat Nederland voor land zou kunnen of moeten zijn, omdat er al vast lijkt te staan wat de precieze aard van Nederland is.

Bezoekers uit het buitenland vinden het altijd zo fijn dat er in Nederland maar weinig protserige monumenten zijn. Het gebrek aan verwijzingen naar een feodaal of koloniaal verleden is verfrissend en wordt gezien als uiting van het ontbreken aan hiërarchie. Kenmerkend voor het tolerante land dat wij geacht worden te zijn.

Natuurlijk zijn er wel zulke verwijzingen, ze zijn alleen wat minder opzichtig. Een straatnaambordje zie je immers minder snel als een standbeeld of een zuil. En de standbeelden en zuilen die er in Nederland zijn, staan curieus genoeg vaak net buiten het stadscentrum.

Maar dat is lang niet allemaal positief. Ik durf het niet met 100% stelligheid te zeggen, maar zou het niet zo kunnen zijn dat we bij gebrek aan beelden al snel lijken te vergeten wat ons verleden nu precies geweest is. Revisionistische ideeën vinden makkelijk hun weg en hebben geleid een nationaal zelfbeeld dat op maar weinig gebaseerd lijkt te zijn.

Het probleem is dat zo’n incorrect zelfbeeld het moeilijk een deugdelijk democratisch debat te voeren. Zo’n debat vereist een discours waarbinnen gesproken kan worden welke richting de juiste of meest wenselijke is. In plaats daarvan lijken er in Nederland vooral discussies te zijn over de manier waarop onze beslissingen en handelingen bijdragen aan de vervolmaking van onze landsaard. Terwijl het nogal meevalt in welke mate die landsaard gegeven is, als je die een apocriefe reconstructie blijkt te zijn.

Kortom, je zou kunnen spreken van discursieve corruptie: het verhaal dat wij over onszelf vertellen en dat we herhalen aan de kroegtafel, in de krant, in de politiek, waar dan ook, is gebaseerd op een verdraaide weergave van de geschiedenis en ontkent dat democratie gaat over de ontwikkeling van een collectieve identiteit, niet over het handhaven ervan.

Natuurlijk is elk historisch perspectief een selectie die is gebaseerd op wat men graag wil zien. Geen enkele geschiedenis is neutraal of objectief. Dat kan het ook niet zijn, want een correcte geschiedenis zou de gehele geschiedenis zelf zijn.

Daar draait het ook niet om. Bij discursieve corruptie gaat het bovenal om de geschiedenis van de geschiedenis. Een nationaal zelfbeeld wordt gevormd door historische ijkpunten vast te stellen welke waarden, deugden, prestaties en doelen als belangrijk worden beschouwd. Op basis van zulke ijkpunten kun je verder nadenken over de wenselijkheid van dit zelfbeeld door er op te reflecteren, er afstand van te nemen en er over te spreken.

Zo zijn er nu in vele landen discussies over hoe om te gaan met beelden met een smet. De beelden en bouwwerken die in de negentiende eeuw werden neergezet symboliseerden militaire kracht en moed en de suprematie over andere landen, volken en culturen. Het was het tijdperk van de ‘invented traditions’ die moesten bijdragen aan de totstandkoming van een nationale identiteit. Daarbij is de geschiedenis geschreven vanuit het oogpunt van de winnaars, die laten zien dat het niet alleen goed is, maar ook terecht dat ze gewonnen hebben.

Tegenwoordig vinden we een nationale identiteit die is ontleend aan zulke waarden meer dan onwenselijk. Het koloniale en racistische superioriteitsgevoel behoort tot het verleden. Bloedig militarisme al evenzeer. De triomfantelijke geschiedschrijving van de negentiende eeuw is zelf onderdeel van de geschiedenis geworden.

In Nederland vinden we dat niet terug. De geschiedenis die we hier kennen is nog steeds de geschiedenis van de overwinnaars lang vervlogen tijden. Protesten tegen de afbeeldingen van slaven op de Gouden Koets, het beeld van Coen in Hoorn of de naam van de Witte de Withstraat in Rotterdam zijn geen protesten tegen de overwinnaars, maar worden juist gezien als de bevestiging van traditioneel Nederlandse waarden als tolerantie en vrijheid. De slavernij was daarbij een aberratie die zich ver weg afspeelde, de genocide van Coen was niet alleen ver hier vandaan, maar ook nog lang geleden, en wat Witte de With nu precies heeft gedaan weet sowieso al niemand meer.

Kortom, de beelden lijken ons niet sterk genoeg te dwingen om ons zelfbeeld aan te passen, waarmee het corrupte nationale discours vrolijk voortgezet kan worden. Dat discours wordt gevormd door het idee dat Nederland een door en door tolerant, vooruitstrevend en democratisch land is. Een voorloper in de vooruitgang en verlichting. Dat idee dat we ons zo graag laten aanleunen is ongegrond en ook niet ouder dan een halve eeuw, zoals ik straks zal laten zien. Dat we voordien ver achterliepen op de rest van Europa en daar bovendien ook nog trots op waren is gevoeglijk vergeten, er waren immers maar weinig monumenten om ons te helpen bij de herinnering aan een onverlicht verleden.

Laten we eens gaan kijken naar de straatnaambordjes waarop vermeld staat dat de betreffende straat vernoemd is naar een ‘staatsman uit de negentiende eeuw’. Abraham Kuyper bijvoorbeeld, die als aartsvader van de verzuiling een ongekende invloed heeft gehad op het Nederlandse staatsbestel.

Hij richtte de Anti-Revolutionaire Partij op, de eerste politieke partij van het land en tot en met het eerste paarse een constante factor in de regering, zij het sinds 1980 als onderdeel van het CDA. De revolutie die blijkens de naam van de partij gelaakt wordt is de Franse Revolutie en dan vooral de idealen van politieke gelijkheid en wetenschappelijke rationaliteit die daarbij horen – kortom, de idealen van de Verlichting. Voor Kuyper gingen deze idealen rechtstreeks in tegen het Calvinistische woord van God.

Nederland zou er daarbij alles aan moeten doen om niet mee te gaan met de waan van de dag, zoals je dat kon zien gebeuren in de rest van Europa, waar de Verlichting leidde tot democratische experimenten, zoals de bloedig neergeslagen Commune van Parijs.

Van de waarden van de revolutie – vrijheid, gelijkheid en broederschap – kun je misschien de eerste nog wel terugvinden in het negentiende-eeuwse Nederland. Maar dan ging het toch bovenal om de vrijheid om je alleen met jezelf bezig te houden. Al die kerkstromingen die druk waren te bewijzen waarom ze het eigen gelijk aan hun zijde hadden.

Datzelfde geldt ongeveer voor gelijkheid. De verschillende zuilen werden als gelijk gezien, maar daarbinnen overheersten hiërarchische structuren. Elites hadden het voor het zeggen, anderen hadden slechts te volgen.

De grootste Nederlandse waarde is toch wel tolerantie. Tegenwoordig zien we dat als het accepteren en zelfs het bezingen van verschillen tussen groepen mensen. Voor de negentiende-eeuwse Nederlander ging het bij tolerantie vooral om het recht alleen gelaten te worden. Alle groeperingen stonden met hun ruggen tegen elkaar, er was weinig dat de samenleving bond. Uiteindelijk werd dat gekristalliseerd in de verzuiling, waarbij scholen, kranten, politieke partijen, sportclubs, rond een enkele levensbeschouwelijke richting werden gevormd, zodat niemand zich meer met een ander hoefde te bemoeien.

Het is ook die verzuiling die verklaart waarom er zo weinig grote monumenten zijn, terwijl elders in Europa juist de pompeuze vrijheidsbogen en pilaren werden gebouwd. Er was simpelweg geen symbool waar het hele land achter kon staan. Met andere woorden, de revolutionaire waarde van broederschap was het land vreemd. Dat is een belangrijk punt, want het idee dat alle leden van een samenleving op een affectieve manier verbonden zijn met elkaar is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Alleen als mensen als elkaar gelijken worden gezien en die mensen iets delen als een identiteit, een cultuur, een bepaalde manier om de wereld te begrijpen kan er iets een ‘volk’ ontstaan dat ‘soeverein’ is over zichzelf te beschikken.

Kuypers moest niets hebben van de Amerikaanse democratie. Veel Amerikanen daarentegen waren zijn van Kuypers denken en doen wél gecharmeerd. Dat gaat vooral om uitermate conservatieve Amerikanen, zoals die ook in de regering van Donald Trump zitten, en die we hier meestal beschouwen als rechts-radicale idioten.

Betsy DeVos bijvoorbeeld, minister van onderwijs, die het gebrekkige Amerikaanse onderwijssysteem verder aan het ontmantelen is, waarbij rijken via vouchers het onderwijs voor hun kinderen in kunnen kopen, waarbij de rest van de samenleving aan hun lot wordt overgelaten. DeVos, dat lijkt wel een Nederlandse naam. En dat is het ook, ze komt uit het plaatsje Holland, Michigan, dat gesticht is door Calvinistische pelgrims uit Nederland. Aan het begin van de twintigste eeuw was Abraham Kuyper er een graag geziene gast en zijn denken had en heeft nog steeds een grote invloed.

Sterker, de ideeën van DeVos over het schoolsysteem in Amerika zijn direct geïnspireerd door Abraham Kuypers politiek van scholen die wel geld krijgen van het rijk, maar voor de rest niet mogen worden beperkt in hun ideologische of confessionele karakter.

Een andere naam die je nogal eens terugvindt: Johan Rudolf Thorbecke. De schrijver van onze grondwet uit 1848, waarbij de parlement de macht van de koning overnam. Hij is dan toch zeker wel een verlicht democraat? Toch niet echt. Hij is vooral een liberaal conservatief, gericht op het behouden en vergroten van de machtspositie van de liberale ‘burgers’ – dat wil zeggen, dat deel van de bevolking dat een vermogen had kunnen opbouwen dankzij vrijhandel en de afwezigheid van regulering. Dat ging om mannen van welstand, zo’n 5% van de bevolking.

In de negentiende eeuw was de politiek in Nederland allerminst een weg opwaarts, zoals je dat wel kunt zien in andere landen. Het was vooral een loopgravenoorlog tussen Christelijke politici en burgerlijk-liberale politici. Beiden uitermate conservatief, gericht op het behoud van de rechten en privileges die ze als de hunnen beschouwden. Het idee van ‘soevereiniteit van het volk’, zoals gezegd een basisvoorwaarde voor democratie, werd alom als een gevaar gezien.

Busken Huet, schrijver en journalist, legt in het tijdschrift De Gids in 1865 Thorbecke de woorden in de mond, dat “het [Thorbecke] een raadsel is hoe men onze nieuwe grondwettige instellingen, nieuw in zoo ver zij van 1848 dagteekenen, in verband kan brengen met het woord volkssouvereiniteit; dat van volkssouvereiniteit te spreken voor hem zoo goed is als sprak men van een chaos, van iets waarvan hij zich geen klaar begrip kan vormen; en dat er in de af en toe door hem voorgedragen wetten, waaronder karakteristieke, geen spoor te vinden is van volkssouvereiniteit”.

Dit moge satire geweest zijn, het was goede satire omdat het de kern van de zaak zo scherp naar voren bracht. Voor de redactie van de gids was er dan ook reden genoeg om Busken Huet te ontslaan, want zo hoor je niet met het gezag om te gaan.

Als er al een breed gedeeld idee was dat Nederland kon verenigen was het dat Nederland een exceptioneel land was. Het had niets te doen met de rest van de goddeloze wereld.

Dit exceptionalisme werd gestaafd door de geschiedenis die in de negentiende eeuw geconstrueerd werd. De overwinnaars die bepaalden wat de geschiedenis van Nederlands was waren de overwinnaars van de Negentiende eeuw, de conservatieven en hun geloof in God en Oranje en de liberalen en hun geloof in de vrije handel. Zij vonden de wortels van Nederland in de Gouden Eeuw, waarin Nederland een vrij land werd, dat zich niet meer liet leiden door de Spaanse koning en de Roomse paus. De Nederlanders bepaalden zelf wat ze geloofden.

Het Nederland van de Gouden Eeuw was een handelsnatie, de basis van het succes van de Zeven Provinciën. Niet alleen tolerantie, maar ook het kapitalisme is een Nederlandse uitvinding. Bij die handelsgeest hoort de Nederlandse ‘VOC-mentaliteit’, de ontdekkingsreizen uit de zeventiende eeuw die tot doel hadden een commercieel imperium te ontwikkelen.

Tegelijkertijd is er het lotsverwantschap met het huis van Oranje. Willem de Zwijger begon de campagne tegen Spanje dit met succes werd voortgezet door zijn zoon Maurits. De Oranjes werden door velen gezien als de natuurlijke leiders van ons land, dat culmineerde in de totstandkoming van een koninkrijk in 1815.

Het narratief dat in de negentiende eeuw werd ontwikkeld en dat tot op de dag van vandaag lijkt te worden voortgezet is gebaseerd op deze kenmerken: vrijheid, tolerantie, handelsgeest en Orangisme.

Wat daar niet tussen hoorde lijkt te zijn weggeretoucheerd. Daarbij gaat het vooral om de hele achttiende eeuw bijvoorbeeld, toen de landen om ons heen groot werden en de wetenschappelijke revolutie ontbrandde, was het alhier zakelijk een ramp en de Oranje stadhouders maakten er een rommel van. Van tolerantie was geen sprake, wel van milities en halve burgeroorlogen tussen de prinsgezinden en patriotten. De overwinnaars van de negentiende eeuw kregen het voor elkaar dat die tweede groep die de Bataafse Republiek tot stand brachten als landverraders worden beschouwd, die heulden met de Fransoos wat er uiteindelijk voor zorgde dat Nederland zou worden ‘geannexeerd’ door het Frankrijk van Napoleon. Op Wikipedia staat nog steeds te lezen dat met de Bataafse Revolutie er ‘de facto een vazalstaat’ ontstond. Niet dat de revolutionairen zich tot Frankrijk wenden om ook in Nederland weer wat orde en beschaving te brengen, dat ze probeerden bij te dragen een nieuwe richting van het land. Nee, de implicatie lijkt te zijn dat de revolutionairen zich keerden tegen een landsaard die pas een eeuw later werd vastgelegd. Denk ik althans, eigenlijk is het met onze geschiedkundige vorming onmogelijk geworden te begrijpen wat die hele achttiende eeuw en de Franse tijd nu precies inhielden.

Van het conservatisme van Kuyper is vandaag de dag nog maar weinig over. Ergens vanaf de jaren zestig en zeventig is er het idee ontstaan dat Nederland helemaal niet tegen de Verlichting in ging, maar juist helemaal vooraan stond in het grote project van vooruitgang.

De conservatieve tolerantie werd moeiteloos ‘gereframed’ tot progressieve tolerantie. Met het verdwijnen van de zuilen, verdween ook de hiërarchie binnen die zuilen en werd Nederland een ogenschijnlijk volkomen egalitair land. Zelfbeschikking binnen de zuil, werd zelfbeschikking voor elk individu. Het Nederlands isolationisme werd bemoeizuchtig kosmopolitisme, waarbij elk repressief regime kon rekenen op onze veroordeling.

De verstikkende dogmatiek van de verzuiling werd afgezworen, omdat dat helemaal niet past bij de aard van ons land zoals dat in de Gouden Eeuw gevormd was. In Nederland draaide het immers om: vrijheid, zelfbeschikking en tolerantie.

Hoe dat is gekomen, kan ik eigenlijk niet zeggen. Wellicht een combinatie van:

  • de opkomst van massamedia, waarbij Engelstalige muziek, series en films onvertaald binnen kwamen (ondertiteling zal goedkoper als nasynchronisaties geweest zijn);
  • veel vakantiedagen die gevuld werden met buitenlandse reizen;
  • de eerste naoorlogse generatie die afstand van de kerkelijke knechting van het verleden wilde nemen;
  • het succes van het land in de grootste sport ter wereld dat liet zien dat we er toe deden;
  • en misschien toch bovenal het handhaven van het rotsvaste vertrouwen in het eigen gelijk.

Hoe dan ook, we wilden vooraan staan bij zaken als emancipatie van vrouwen en minderheden, tolerantie voor andersdenkenden, inspraak voor een ieder, een schoner milieu. Daarbij dachten we de beste beheersing van het Engels van alle niet-Engelstalige landen te hebben (yeah right), onze directheid gewaardeerd werd als eerlijkheid. Geen ander land was zo pro-Europeaans, zo pro-globalisering (daar is het hele woord al symptomatisch voor, want in goed Nederlands moet je natuurlijk spreken over mondialisering).

Tekenend was dat je, vooral in de jaren 90, een Nederlander niet erger kon beledigen dan te zeggen dat er een ander land was waar men ‘verder’ was. Dat ging vooral om de zogenaamde ‘ethische kwesties’ abortus, euthanasie, drugsbeleid en het homohuwelijk. Nu de zuilen waren weggevallen, moesten individuen voor zichzelf kunnen bepalen wat goed voor ze was.

In deze kwesties waande Nederland zich volkomen onbedreigd in vooruitstrevendheid, maar ook als het om onderwijs, welvaartsverdeling, emancipatie, vrijheid, diversiteit, inspraak, etc., gaat maakten alleen wij aanspraak op de wereldtitel vooruitstrevendheid.

Dit verhaal is vreemd, maar wordt nog vreemder. Het ongefundeerde zelfbeeld van de wereldkampioen vooruitgang wordt meer en meer in het huidige debat gebruikt om onszelf tegen af te zetten. Het ultieme onderwerp van hoon is daarbij het kabinet Den Uyl, het ‘meest progressieve kabinet aller tijden’. Dit was overigens een kabinet waarin ook het ARP van Abraham Kuyper zat, dus het is nog maar de vraag hoe progressief dat kabinet nu echt was.

Onder het mom dat wij niet meer ‘gekke Henkie’ moeten willen zijn, wordt geprotesteerd tegen de verduurzaming van de samenleving, tegen de opname van vluchtelingen in doodsnood, tegen de investeringen in een levensvatbare Europese economie en ga zo maar door.

Terwijl het empirisch eenvoudig is te zien dat wij nooit gekke Henkie zijn geweest. In de meeste ranglijsten bungelen we onderaan, of bevinden we ons ergens in een middenmoot.

Zo soms is er een uitschieter en roept de Lonely Planet Rotterdam of Texel uit als plaatsen die je niet als toerist niet mag overslaan. We zullen ook wel toonaangevend zijn in zaadveredeling en bloembollenkweek. Maar meestal komt Nederland in het nieuws als belastingparadijs, als thuisland van bedrijven die zakendoen met corrupte regimes, als land dat het liefst mensenrechten ‘onderhandelbaar’ wil maken, als minst duurzame en minst geëmancipeerde land van Europa, als land met kelderende onderwijsresultaten.

Er is genoeg goed geregeld om trots op te zijn, begrijp me niet verkeerd. Sowieso is het een fijn land om in te leven. Bovendien zullen er weinig landen die per hoofd van de bevolking zulke grote voetballers en schilders hebben voortgebracht. Maar we lijken slachtoffer van een corrupt nationaal discours: ons collectieve zelfbeeld klopt niet, terwijl veel politieke reacties erop gericht zijn dit zelfbeeld omver te werpen. Daarmee is het dubbel zo incorrect.

Discussies worden er wel gevoerd, meer dan genoeg zelf. Over historische schandvlekken als slavernij en massamoord. Aan de ene kant wordt dan gesteld dat dat ‘nu eenmaal zo was in die tijd’ en dat het uiteindelijk wel heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de Nederlandse identiteit zoals die in de Gouden eeuw gevormd is. Aan de andere kant wordt gesteld dat we juist afstand moeten nemen van die geschiedenis, willen we een vooruitstrevend land kunnen blijven – willen we recht doen aan diezelfde Nederlandse identiteit zoals die in de Gouden eeuw gevormd is.

Dat die Nederlandse identiteit een uitvinding uit de negentiende eeuw is die maar weinig te maken heeft met de Gouden Eeuw die zich 200 jaar afspeelde geeft deze discussie een surrealistisch tintje. En we komen er geen stap verder mee.

Beter is het om het hele idee van een vaststaande historisch gevormde identiteit op te geven, juist om dat helemaal niet vaststaat wat de geschiedenis precies is geweest. Het debat over onze identiteit is niet alleen een debat over hoe we ons verhouden tot onze geschiedenis, maar ook welke geschiedschrijving de juiste is die past bij onze identiteit.

Wellicht hebben we niet de evident foute monumenten die ons wijzen op de kneedbaarheid van de geschiedenis, maar dat ontslaat ons niet van de plicht veel kritischer te zijn op het corrupte discours dat we nu als vanzelfsprekend zien.

Verder lezen:

De Tocqueville, A. (2008). Over de democratie in Amerika. Brussel: Prometheus.

Hobsbawm, E., & Ranger, T. (2012). The invention of tradition: Cambridge University Press.

Lijphart, A. (1975). The politics of accommodation: Pluralism and democracy in the Netherlands (Vol. 142): Univ of California Press.

Schama, S. (1988). Embarassment of the Riches. An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age: Random house.

Shorto, R. (2013). Amsterdam: A History of the World’s Most Liberal City: Hachette UK.

 

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie