[Click here for the English version of this post]
Steeds vaker hoor je spreken over ‘groene schaamte’: de negatieve emotie die je ervaart als je keuzes maakt die niet milieuvriendelijk zijn. Zou je deze emotie niet moeten stimuleren zodat we uiteindelijk de samenleving kunnen verduurzamen? Nee, dat is een slecht idee dat niet alleen onacceptabel, maar ook contraproductief en onterecht is. Het opleggen van schaamte kan geen oplossing zijn voor het duurzaamheidsprobleem. Om de groene schaamte zinvol te gebruiken, moeten we deze als beginpunt van een maatschappelijke debat zien, niet als doel.
―
Is het een goede zaak dat mensen zich schamen voor het feit dat ze in een vliegtuig stappen, vlees eten, auto rijden of zich aan ander onduurzaam gedrag schuldig maken? En zo ja, zou zulke groene schaamte moeten worden aangemoedigd? Natuurlijk kun je zeggen dat het mooi meegenomen is als mensen zich milieubewuster gaan gedragen, ook al is dat uit schaamte. Alle beetjes helpen ten slotte. Maar terecht is het niet en het stimuleren of aanpraten van groene schaamte is ronduit onacceptabel.
Dat schaamte leidt tot beter gedrag is evident. Sigmund Freud zag schaamte zelfs als de basis van de beschaving. Volgens hem ontwikkelen kinderen schaamte over bepaalde lichaamsfuncties, zoals plassen en poepen, wat gezien kan worden als de eerste en belangrijkste individuele verinnerlijking van culturele normen. De ervaring van schaamte zorgt voor de afstemming van de morele codes die heersen in een bepaalde maatschappelijke context.
Schaamte draagt niet alleen bij aan het besef dat er een morele code is die bij een gemeenschap hoort, het draagt ook bij tot het creëren van een zelf dat gescheiden is van de bredere maatschappelijke context − een zelf met geheimen, een zelf dat afzondering zoekt om in het geniep met zijn of haar schaamteloze lichaamseigenschappen om te gaan. Men kan stellen dat dit zelfbewustzijn een fundamentele voorwaarde is voor zowel het besef van individualiteit en gemeenschappelijkheid.
―
Dit alles suggereert dat je schaamte zou kunnen gebruiken om wenselijk gedrag te stimuleren. Maar dat is een wel heel erg instrumentele kijk, die botst met fundamentele democratische condities. Omdat in te kunnen zien kun je kijken naar de beweging van de hygiënisten uit de negentiende eeuw. In die tijd probeerden dokters, rijke weldoeners en stadsplanners de massa op te voeden, voornamelijk door hen te leren omgaan met hun ontlasting. Rioleringssystemen werden aangelegd, die een ongeëvenaard disciplinair effect hadden op de armen. Het gepeupel moest worden beschaafd. Zij moesten niet meer bandeloos leven, dat wil zeggen niet zomaar ergens in een put of op een emmer poepen, maar op een wc.
De ontwikkeling van de riolering is overigens ook om een andere reden interessant, want hierin kun je ook de origine van de moderne overheidsbureaucratie vinden. De overheid kreeg de taak om de poep van de bevolking op te ruimen. Hiermee werd de bevolking een geheel, waarbij een centrale overheid de verantwoordelijkheid heeft gekregen voor die bevolking te zorgen.
Sindsdien hebben we een lange weg afgelegd. Niet alleen in termen van hygiëne en overheidsactiviteiten, maar ook in termen van hoeveel discipline we de staat toestaan op te leggen. Het is tegenwoordig moreel onaanvaardbaar dat de staat verklaart dat een groot deel van de bevolking op een beschamende manier leeft en dat is een goede zaak. De samenleving is egalitair en democratisch geworden: er zijn niet zomaar groepen die andere groepen vertellen hoe ze leven moeten, ook niet als het om duurzaam gedrag gaat.
Kortom, schaamte zorgt ervoor dat mensen voldoen aan maatschappelijke normen en het helpt hen om zichzelf als individu en als onderdeel van een morele gemeenschap te zien. Maar het opleggen van schaamte impliceert dat bepaalde groepen juist niet als individu of als volwaardig lid van een gemeenschap worden gezien.
―
Het is niet alleen onacceptabel om te eisen dat mensen zich schamen voor hun niet-duurzame praktijken en beslissingen, het is ook contraproductief. Duurzaamheidsbeleid wordt in toenemende mate gekenmerkt door ‘moreel tribalisme’, waardoor diametraal tegengestelde posities binnen de samenleving ontstaan. Een dergelijk tribalisme leidt niet tot verandering, maar tot een loopgravengevecht waarbij elke partij sterker en sterker overtuigd raakt van zijn eigen gelijk en het ongelijk van de andere partij. Het opleggen van schaamte – en dit is iets wat je in veel debatten op de sociale media terugziet – leidt alleen maar tot grotere weerstand tegen milieumaatregelen.
Bovendien lijkt het onterecht om mensen zich te laten schamen voor hun individuele bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen. Die bijdrage is veel meer dan het simpelweg aggregeren van keuzes die door individuen worden gemaakt, het is een systemisch effect: economische en maatschappelijke krachten die individuen ertoe dwingen bepaalde keuzes te maken.
Het gaat niet alleen om gemeenschappelijke normen, maar ook om de alternatieven die je als individu hebt. Als je binnen Europa met de trein reist ben je, in vergelijking met het vliegtuig, veel langer onderweg voor veel hogere kosten. Vleesvervangers zijn voor mensen met een lager inkomen onbetaalbaar en lang niet altijd even lekker. Nieuwe energiesystemen als windmolens en warmtepompen zijn duur, lelijk en vaak minder efficiënt als traditionele energiesystemen.
Om individuen te verwijten dat ze verkeerde keuzes maken komt uiteindelijk neer op een neoliberaal verwijt, waarbij alleen individuen aan te spreken zijn op hun gedrag. Dat is wel zo makkelijk, terwijl collectieve maatregelen maar moeilijk zijn te ontwikkelen. Goed beleid, duidelijke afspraken tussen overheden en bedrijfsleven, sancties en subsidies, en ga maar door, dat kost allemaal moeite. Het vergt kennis en volharding, de wil om pijnlijke besluiten te nemen. Allemaal zaken waar politici en besluitvormers zich liever niet aan wagen. Maar het afschuiven van de schuld voor de ecologische crises naar de individuele burger is een desastreus zwaktebod – iets waar we ons volmondig tegen moeten verweren.
―
Maar we hoeven ons niet te generen voor onze groene schaamte. Het is vooral zaak deze schaamte goed te gebruiken. Schaamte is een emotie en emoties zetten aan tot handelen. Waarbij we onvermijdbare handelingen als poepen en plassen er voor kunnen kiezen deze te verbergen, gaat het bij groene schaamte om de aanpassing van onze consumptiepatronen ten aanzien van de nieuwe normen.
De vraag daarbij is niet of deze nieuwe normen voor ieder individu moeten gelden, maar de vraag die gesteld moet worden is f het ontstaan van die normen het noodzakelijke maakt dat er collectieve maatregelen moeten worden ingevoerd. Kortom, groene schaamte zou niet het doel van een maatschappelijk debat moeten zijn, maar het uitgangspunt: het debat zou zijn bedoeld om discussies te stimuleren over welk economisch systeem en welke beleidsmaatregelen wenselijk zijn, waarbij rekenschap wordt gegeven aan de verschillende heersende normen, voorkeuren en belangen in de maatschappij.
De uitdaging is dat een morele revolutie niet wordt opgelegd door de overheid, maar erdoor wordt gefaciliteerd. Regeringen noch maatschappelijke actoren zouden bepaalde activiteiten die tot nu toe volkomen normaal waren, zoals het vliegtuig nemen of autorijden, als beschamend moeten veroordelen. Maar regeringen zouden wel moeten worden aangespoord om alternatieve opties voor niet-duurzame praktijken te ontwikkelen en te stimuleren. De trein zou een levensvatbaar alternatief voor het luchtverkeer gemaakt moeten worden, het openbaar vervoer of de fiets levensvatbare alternatieven voor auto’s. Vleestaks in plaats van kiloknallers en daarnaast korting voor gezond en biologisch eten. Energiebesluiten niet doordrammen, maar tot onderwerp van discussie maken. Alleen als we daadwerkelijk individuele keuzes zouden kunnen maken, kunnen we op een acceptabele wijze tot de juiste gedeelde normen komen.
―
Verder lezen:
Claeys, M. (2020). Green shame: the next moral revolution? Global Discourse, 10(2), 259-271. doi:10.1332/204378919X15764490951187
Gandy, M. (1999). The Paris sewers and the rationalization of urban space. Transactions of the Institute of British Geographers, 24(1), 23-44.
Geuss, R. (2001). Public Goods. Private Goods. Princeton & Woodstock: Princeton University Press.
Markowitz, E. M., & Shariff, A. F. (2012). Climate change and moral judgement. Nature Climate Change, 2(4), 243.
Melosi, M. V. (2000). The Sanitary City. Urban Infrastructure in America from Colonial Times to the Present. Baltimore: John Hopkins University Press.
Moore, B. (1985). Privacy. Studies in Social and Cultural History. Armonk & London: M.E. Sharp.
Pesch, U. (2005). The Predicaments of Publicness. An Inquiry into the Conceptual Ambiguity of Public Administration. Delft: Eburon.
Pesch, U. (2015). Publicness, Privateness, and the Management of Pollution. Ethics, Policy & Environment, 18(1), 79-95.
Pesch, U. (2020a). Making sense of the self: an integrative framework for moral agency. Journal for the Theory of Social Behaviour, 50(1), 119-130. doi:10.1111/jtsb.12230
Pesch, U. (2020b). A reply to “Green shame: the next moral revolution?”. Global Discourse, 10(2), 273-275. doi:10.1332/204378920X15785692888198