[For the English version of this post click here]
Tot voor kort leek de doelbewuste krimp van de economie alleen een onrealistische hypothese. Maar de coronacrisis biedt mogelijkheden om concrete stappen richting zo’n ‘degrowth’ economie te zetten. Het idee van degrowth lijkt echter nog tal van praktische vragen op te roepen, die voortkomen uit het al te theoretische karakter zoals dat nu door degrowth-economen is uitgewerkt. Mij lijkt het verstandig niet uit te gaan van een radicale transformatie van het economische systeem, als de degrowth-economie als een alle-of-niets verhaal wordt gepresenteerd maakt het maar weinig kans om serieus te worden genomen. In plaats daarvan is het verstandig om te denken over maatregelen die bijdragen aan de radicale inperking van het economische systeem, zodat de destructieve krachten van het kapitalisme beteugeld kunnen worden.
—
Een jaar geleden publiceerde ik een artikel over degrowth, ofwel de ‘economie van het genoeg’. Een systeem dat niet gebaseerd is op groei, want dat gaat onherroepelijk ten koste van het eindige reservoir aan natuurlijke hulpbronnen, maar op krimp. De economie zou ingeperkt moeten worden tot een niveau waarin iedereen genoeg middelen heeft om op een kwalitatief hoogstaande manier te leven, zonder het milieu te vernietigen.
Het hele idee van degrowth kwam me onrealistisch voor. De schok zou eenvoudigweg te groot zijn. De verslaving aan groei zit in de haarvaten van ons hele economische systeem. Haal je economische groei weg, dan moet je door een periode van massawerkloosheid, pensioenen en hypotheken verliezen hun waarde. Deze schok wordt niet gevoeld door het grootkapitaal, maar vooral door gewone werknemers. Kortom, een economie van het genoeg zou je nooit erdoorheen krijgen.
Maar die schok is toch gekomen met de maatregelen tegen het coronavirus. De economie is in de sluimerstand gegaan. Het lijkt voor het eerst dat we economische krimp doelbewust tot stand hebben gebracht. De aanleiding hiertoe is zeer triest en ernstig, maar tegelijkertijd kun je spreken van een enorm sociaal experiment, waarbij we cold turkey van onze verslaving aan groei zijn afgekickt.
Je hoort al stemmen dat we eigenlijk op deze manier zouden moeten doorgaan, dat het leven er niet slechter van wordt, maar het milieu wel beter. Kortom, ik moet mijn inschatting heroverwegen, nu ongewild de eerste schreden naar een degrowth economie zijn gezet. Kunnen we nu iets zeggen of verdere stappen ook mogelijk zijn, en zo ja, hoe deze er dan uit komen te zien?
—
De default van economische groei kan makkelijk een stroman worden dat de schuld krijgt van alles wat mis in de wereld, waarbij doelgerichte krimp de oplossing van al die problemen wordt. Zo wordt degrowth niet alleen gezien als de ecologische duurzaamheid na te streven, maar ook ‘sociale duurzaamheid’, waarbij het gaat om onrecht, stress, uitbuiting, empathie, onzekerheid.
Nu is er veel voor te zeggen dat de nadruk op economische groei desastreuze gevolgen kan hebben voor de sociale en psychologische stabiliteit van mensen. Als het niet wordt begrensd door de juiste wetgeving, heeft het kapitalistische systeem de neiging de mens te ‘vergeten’. Winst wordt bijvoorbeeld niet ingezet tot de verbetering van de kwaliteit van het leven, maar om meer winst te creëren. Het streven naar efficiëntie kan leiden tot een race to the bottom, waarbij kinderarbeid in lagelonenlanden slechts een van de excessen is.
Minder nadruk op groei en het aan grenzen leggen van het kapitalistische systeem is daarom ook noodzakelijk, maar de wijze waarop een krimpende economie onrechtvaardigheid kan tegengaan roept wel de nodige vragen op. Vragen die de voorstanders van degrowth-economie konden negeren, omdat het tot nu toe vooral een hypothetisch gedachte-experiment was.
Zo is er de vraag hoe we het voor elkaar krijgen om middelen waar er minder van zijn gelijker te verdelen? Dat de meesten van de inwoners van rijke landen genoeg hebben is duidelijk. Substantieel minder inkomen zouden de meesten van ons niet veel ongelukkiger maken en als we het vrijgespeelde geld overhevelen naar mensen die daar wel veel gelukkiger van worden, dragen we hoe dan ook bij aan een betere wereld.
Maar wat is dan precies genoeg? Een dak boven ons hoofd en dagelijks eten zijn zeker nodig, maar waar ligt de grens tussen behoefte en luxe? Natuurlijk, we kunnen zonder mobiele telefoons, laptops, auto’s en vliegtuigen, maar kunnen we ook zonder geneesmiddelen of elektriciteit? En hoe zit het met die mensen die nog niet genoeg hebben? Gelden voor hen andere grenzen omdat ze nog niet hetzelfde welvaartsniveau gewend zijn als mensen in rijke landen? En hoe krijgen zij dragen wij eigenlijk wat wij te veel hebben over aan hen die te kort hebben?
Hoe dan ook, de eerste stap is dat er het collectieve besef is dat genoeg genoeg is. Als groei niet meer heilig is, dan kunnen wij in het rijke deel van de wereld inzien dat we niet nog meer nodig hebben. Dat lijkt een sentiment dat nogal wat mensen naar voren brengen tijdens de coronacrisis. Nu de verplichting is weggevallen om van vergadering naar vergadering te reizen, slechts om je neus te laten zien, wordt duidelijk hoe onzinnig dat allemaal was. Nu we niet meer op vakantie gaan, valt op hoe fijn het kan zijn om thuis te blijven. Het zou goed zijn als deze verplichtingen niet terugkeren in de postcorona economie.
Dit soort uitingen worden natuurlijk wel gedaan door mensen die dat zich makkelijk kunnen veroorloven, die zich geen zorgen over hun huur of kinderen hoeven te maken. Ik vermoed ook dat het opvallend vaak gaat om mensen gaat die hun gemiste vakanties en vergaderingen later dubbel zo hard zullen proberen in te halen.
—
Om de vraag te beantwoorden wat dan precies genoeg is, kunnen we niet zomaar uitgaan van objectieve criteria. De economie van het genoeg staat tegenover de ‘psychologie van het alsmaar meer’ die in het kapitalisme tot volle ontplooiing is gekomen. De emotie van afgunst, het niet minder willen hebben dan een ander, wakkert de evolutionaire mechanismes van de vrije markt aan. De vrije markt is een domein waar schaarste heerst en waarin mensen niet zozeer gemotiveerd worden om genoeg voor zichzelf binnen te halen, maar vooral om meer te hebben dan een ander. Immers, doe je dat niet, dan zal een concurrent die schaarse middelen in zijn bezit proberen te krijgen. Het is dus niet dat mensen intrinsiek inhalig zijn, maar de markt dwingt ons tot hebzucht.
Het kapitalisme zet ons aan tot harder te werken, mooiere spullen te kopen, een nog grotere mond op te zetten, verder op vakantie te gaan. Zodat wij anderen de loef af kunnen steken en dat zij jaloers op ons zouden kunnen zijn. Afgunst lijkt de grote motor achter het kapitalistische systeem. We willen steeds maar meer, ook al maken we het milieu en onszelf kapot.
Het is mogelijk de emotie van afgunst te bedwingen. Sterker, het is het doel van zowat alle culturele normen en institutionele regels dat voor elkaar te krijgen. Religie, cultuur, afspraken, recht, conventies en ga zo maar kun je zien als methode om de ‘destructieve kracht van afgunst uit te schakelen’, zoals Michael Walzer het stelt. Deze regels en normen staan een verdeling van schaarse middelen toe die mensen accepteren, zonder dat ze vragen naar meer. In feite is de vrije markt de enige institutie die we kennen die afgunst niet tegengaat.
En dat is niet alleen slecht. Want afgunst kan ook de motor van technische voortuitgang gaan. Zoals het credo van Joseph Schumpeter luidt: kapitalisme betekent creative destruction. Alles gaat kapot, maar daar komen wel nieuwe vindingen voor in de plaats. De concurrentiestrijd tussen ondernemers dwingt ze om steeds maar te innoveren zodat ze de gunst van de consument komen.
Die innovaties zijn niet alleen onnodige prullaria, maar worden ook gevormd door medicijnen en wetenschap. Zaken die ons leven daadwerkelijk verbeteren en het is de vraag of die verbeteringen afgedwongen kunnen blijven worden als de noodzaak tot innovatie wegvalt, als afgunst voor goed en altijd beteugeld wordt. Het gaat dan niet om individuele uitvinders of onderzoekers, maar om het algehele klimaat waarbinnen innovaties tot stand komen. Moderne innovaties vergen investeringen, research and development, onderzoeksprogramma’s, maatschappelijke legitimiteit. Er moeten genoeg mensen zijn die geloven in de belofte een innovatie voordat deze daadwerkelijk kan worden geëffectueerd. Zonder een achterliggende kapitalistische motor, zal dit heel innovatieklimaat wegvallen. De vraag is of dat het is wat we willen.
—
Het bekendste boek over degrowth is Tim Jacksons Prosperity without growth uit 2009. Jackson laat zien dat er een steady state economie kan ontstaan, waarin elk jaar evenveel geproduceerd en geconsumeerd wordt. Het werk wordt daarin gelijk over de bevolking verdeeld wordt en de vrijgekomen arbeidsuren worden besteed aan activiteiten die zich richten op zingeving, waarbij het gaat om cultuur, zelfontplooiing en inzet voor de gemeenschap. Welvaart zou niet in termen van bruto nationaal product moeten worden gemeten, maar in termen van menselijk bloeien.
Het idee van de steady state werd geïntroduceerd in de jaren 70 door Herman Daly, die deze steady state als alternatief voor de growthmania van het kapitalisme zag. Zijn leermeester, Nicolas Georgescu-Roegen, vond dat hele idee ongeloofwaardig. Want hoe kun de economie blijvend aanpassen aan de aan verandering onderhevige behoeftes van mensen? Daar heb je toch innovatie voor nodig en innovatie, zo had Georgescu-Roegen weer geleerd van zijn leermeester Joseph Schumpeter, impliceert creative destruction. Ook in een steady state economy zul je dus dingen stuk moeten maken en omdat er maar een eindige voorraad aan ‘dingen’ is, zal de economie zichzelf uiteindelijk vernietigen – steady state of niet.
De ideologisch getinte debatten tussen de aanhangers van Gerogescu-Roegen en Daly worden voornamelijk in theoretische termen gevoerd. Met modelberekeningen proberen ‘heterodoxe’ economen te laten zien of een bepaalde economie mogelijk is of niet. Maar hoe we de krimpende economie moeten ombuigen naar een steady state blijft onduidelijk. Ook al is het theoretisch mogelijk om de economie naar believen te hervormen, het zou een beheersing van het economische systeem vereisen die me op dit moment volkomen onrealistisch lijkt.
Ga maar na, recessies uit het verleden hebben bewezen dat het ombuigen van een krimpende naar een groeiende economie nooit eenvoudig is en pogingen daartoe altijd gepaard gaan van conflicterende inzichten en uitgangspunten. Sterker, zelfs achteraf blijven economen tegengestelde verklaringen verdedigen over de aard van de recessie en het herstel.
Hoe de economen en politici dan een steady state economy denken te bereiken is me dan ook niet duidelijk. Wat mij in ieder geval opvalt bij zowel orthodoxe en heterodoxe economen is dat de economie wordt gezien als een zelfstandig systeem, waarvan de parameters kunnen worden beïnvloed door macro-economische politiek, maar waarin niet direct kan worden geïntervenieerd. De economie zelf lijkt los te staan van politiek en moraal.
Het onderliggende idee is dat mensen zich allereerst bezighouden met het bevredigen van hun individuele behoeftes en zich pas daarna gaan richten op zaken als zingeving en collectieve zorgen. De markt is dan weer op zijn beurt het domein waar mensen hun behoeften kunnen bevredigen.
Dit is maar een raar mensbeeld, dat ook pas vrij recent in Europa is ontstaan. Tot zo’n 200 jaar geleden werd de markt gezien als een noodzakelijk kwaad, waar lagere driften als hebzucht en afgunst hun weg konden vinden. De driften moesten worden beteugeld door de morele deugden die toen vooral door de kerk werden aangeleverd. Het moge zo zijn dan hebzucht en afgunst hun plaats als deugd hebben verworven binnen de vrije markt – zoals hierboven aangegeven −, maar de vrije markt heeft die ruimte gekregen. Adam Smith toonde dat het de welvaart zou vergroten als de markt die ruimte kreeg, op geaggregeerd niveau bleek de individuele ondeugd van self-love tot een positief resultaat te leiden. Bovendien bleek de concurrentie die plaatsvond op de markt een veel vreedzamer karakter te dragen dan de oorlogszuchtige concurrentie van de politiek uit die tijd.
Het is dus eigenlijk paradoxaal dat degrowth-economen het idee van een onafhankelijke markt continueren. Het is alleszins beter en realistischer om te stellen dat de markt kan opereren binnen politieke en morele kaders. Kaders die bovendien kunnen worden aangetrokken als daar noodzaak voor is.
Symptomatisch is het brede welvaartsbegrip van Tim Jackson. In plaats van belangrijke menselijke waarden buiten het economische systeem te laten, probeert dit welvaartsbegrip om juist zoveel mogelijk morele waarden in economische termen te vatten. Maar het is niet zozeer zaak alle waarden tot economische waarden te transformeren, het is veel zinniger om die waarden te borgen in andere maatschappelijke domeinen die de economie in kunnen begrenzen.
—
In plaats van het aansturen van de markt als autonoom systeem in de richting van een steady state, zou je kunnen nadenken over hoe de destructieve krachten van afgunst bedwongen kunnen worden door scherpere grenzen te trekken. Door normen en regels te hebben die direct ingrijpen in de ‘psychologie van het alsmaar meer’. Lukt dat met de beleidsmaatregelen die degrowth economen voorstellen?
Een aantal van die maatregelen is zonder meer zinnig. Zo zou volgens Tim Jackson het innovatieklimaat zodanig moeten worden beïnvloed dat het zich vooral loont om te investeren in duurzame technologieën. Of dat nu leidt tot degrowth of tot duurzame groei is niet te zeggen, wel dat het een goed idee is.
In een economie van het genoeg hoef je lang geen 40 uur te werken om voldoende te verdienen. John Maynard Keynes stelde al in 1930 voor dat een 15-urige werkweek genoeg zou zijn. Het delen van arbeid is hierbij een belangrijke voorwaarde. Men concurreert dan niet om een baantje of om een positie, maar werkt samen aan het produceren van voldoende middelen om goed van te kunnen leven. Een overschot aan geld wordt dan in feite geruild voor een ongekende uitbreiding aan vrije tijd.
Een andere maatregel die wordt voorgesteld is het basisinkomen. Voor de degrowth beweging dient dat inkomen om de economie af te remmen, mensen krijgen meer vrije tijd en werken minder. Zelf zou ik zeggen dat een basis inkomen mensen in staat stelt niet deel te nemen aan de economie en in plaats daarvan deel kunnen nemen aan domeinen die de economie begrenzen.
Iets vergelijkbaars geldt voor de kwijtschelding van schulden. Het maken van schuld behoort tot de essentie van het kapitalisme, omdat ondernemers geld moeten lenen voor hun investeringen. Maar schulden leiden ook tot kunstmatige groei die nergens toe dient en tot mensen die zich steeds dieper in de schulden moeten steken zonder ooit kans te hebben daar weer uit te komen. Als schulden worden kwijtgescholden ontstaan er nieuwe kansen om deze vicieuze cirkel te doorbreken.
Een probleem voor de degrowth benadering is dat er geen duidelijke theorie van sociale verandering is. Macro-economische maatregelen zoals hierboven beschreven borduren voort op bestaande economische theorieën, maar uiteindelijk vergt de degrowth economie ook een totaal radicaal andere cultuur. In plaats de maximalisatie van economisch nut, moeten solidariteit en zingeving worden nagestreefd. Hoe zo’n mentaliteitsomslag kan worden geïnitieerd blijft vaag. Veel lijkt te worden verwacht van lokale initiatieven rondom solidariteit en duurzaamheid, zoals ecogemeenschappen, de invoering van lokale munteenheden en ruilmarkten. Maar hoe zulke lokale initiatieven kunnen leiden tot een grootschalige culturele verandering is me onduidelijk.
En misschien is dat ook helemaal niet nodig. Het belangrijkste zou zomaar kunnen zijn dat kleine initiatieven mensen laten zien dat er alternatieven zijn. Dat de markt niet het hele leven omvat, dat we grenzen kunnen stellen voor de geglobaliseerde, vrije markt. We hoeven niet altijd maar ons economische nut te maximaliseren, maar kunnen ook andere keuzes maken. Een duurzaam initiatief hoeft niet dienstbaar te zijn aan een grootschalige transitie, maar kan juist meerwaarde hebben door klein te blijven.
—
Het is verleidelijk de hierboven beschreven maatregelen als een samenhangend pakket te zien dat uiteindelijk de degrowth economie bereikbaar maakt. Deze verleiding is vooral groot omdat het alternatief van degrowth is ontwikkeld als een theoretisch consistent bouwwerk waarbij gekeken is of een krimpeconomie daadwerkelijk mogelijk zou kunnen zijn. Maar vanuit zo’n hypothese is het lastig om tot concrete voorstellen te komen, zeker nu de tijd zo plotseling rijp lijkt te zijn om verdere stappen naar een degrowth economie te zetten.
Een alles-of-niets verhaal is daarbij moeilijk te verkopen, zeker omdat het op moet boksen tegen de plannen die momenteel worden ontwikkeld om de economie zo veel mogelijk weer op te bouwen zoals hij was. Van duurzame investeringen wordt nauwelijks gesproken, wel van steun aan luchtvaartmaatschappijen en zware industrie. Er wordt geld uitgekeerd aan heel veel mensen, maar dat geld lijkt vooral bedoeld om hen aan te zetten tot consumptie. De roep om krimp blijft tamelijk marginaal, en verdrinkt te midden van alle andere geluiden. Verstandig zou zijn om geen vergezichten over een steady state te presenteren, die maar in plaats daarvan te wijzen naar de destructieve krachten van het kapitalisme en de kans om die nu te beteugelen. We hoeven geen alomvattende economie die krimpt, maar vooral een economie die minder ruimte krijgt waarbinnen deze kan groeien.
—
Verder lezen:
Arendt, Hannah. The Human Condition. Chicago and London: University of Chicago Press, 1958.
Daly, Herman E. “The Economics of the Steady State.” The American Economic Review 64, no. 2 (1974): 15-21.
Demaria, Federico, Francois Schneider, Filka Sekulova, and Joan Martinez-Alier. “What Is Degrowth? From an Activist Slogan to a Social Movement.” Environmental Values 22, no. 2 (2013): 191-215.
Dumont, Louis. From Mandeville to Marx. The Genesis and Triumph of Economic Ideology. Chicago and London: Chicago University Press, 1977.
Georgescu-Roegen, Nicholas. “Energy and Economic Myths.” Southern Economic Journal (1975): 347-81.
Hirschman, A.O. The Passion and the Interests. Political Arguments for Capitalism before Its Triumph. Princeton: Princeton University Press, 1977.
Jackson, Tim. Prosperity without Growth: Economics for a Finite Planet. Routledge, 2011.
Kerschner, Christian. “Economic De-Growth Vs. Steady-State Economy.” Journal of Cleaner Production 18, no. 6 (2010): 544-51.
Pesch, Udo. “Paradigms and Paradoxes: The Futures of Growth and Degrowth.” International Journal of Sociology and Social Policy 38, no. 11/12 (2018): 1133-46.
Schumpeter, J.A. Capitalism, Socialism and Democracy. London and New York: Routledge, 2000.
Smith, Adam. An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. A Selected Edition. Oxford and New York: Oxford University Press, 1998.
Walzer, Michael. Spheres of Justice. A Defense of Pluralism and Equality. Philadelphia: Basic books, 1983.