Het romantische ideaal van een verbeelde oertijd

[Click here for the English version of this post]

Steeds vaker lijkt de essentie van het mens-zijn geplaatst te worden in ons prehistorische verleden, de periode waarin de mens zich evolutionair ontwikkelde. Evolutiepsychologen doen met grote stelligheid uitspraken over wie we zijn en waarom we doen wat we doen. Die stelligheid is echter maar weinig onderbouwd, de meeste kennis over de oertijd heeft slechts een speculatief karakter. Desondanks lijkt het erop dat de oertijd een soort romantisch ideaal is geworden dat ons ontslaat van de morele plicht zelf morele regels op te stellen, via een publiek debat en ethische reflectie, omdat het er immers van uitgaat dat onze morele intuïties al volledig evolutionair zijn vastgelegd. Zo’n romantisch denkbeeld is, zoals alle romantische ideeën, onterecht en misleidend.

In het kort komt romantiek neer op de overtuiging dat je ooit, in een lang vervlogen tijdperk, meer mens kon zijn. Bijvoorbeeld in de negentiende eeuw of dan toch in de middeleeuwen leefde de mens in harmonie met zichzelf, met anderen, met de natuur.

Dit romantische verlangen naar een tijd waarin de wereld was zoals het hoorde, lijkt voort te komen uit de aangeboren menselijke behoefte naar zuiverheid. Die behoefte kan individuen verlokken tot het maken van kunst: we gaan op zoek naar wie wij écht zijn en we doen verslag van die zoektocht in een boek, schilderij, gedicht of beeld. Soms is dat prachtig, maar meestal leidt het tot larmoyante clichés – zo bijzonder zijn de meesten van ons uiteindelijk ook weer niet.

Echt problematisch wordt het pas als het romantische ideaal gemeenschappen verleidt. Dat krijgt dan de vorm van conservatief ressentiment of nationalisme, maar ook progressief links grijpt graag terug naar een tijd waarin we nog niet ‘vervreemd’ waren van onszelf, maar één waren met de natuur en/of met de gemeenschap.

Goddank zijn de meeste romantische idealen falsifieerbare nonsens. Het middeleeuwse leven was ellendig: van de natuur kreeg je de pest; andere mensen deden je pijn; en je had het te druk met overleven om in harmonie met jezelf te leven. De negentiende eeuw was leuk voor een enkeling, de rest van de mensen woonde in krotten, te midden van beerputten en mensen met cholera. Als je geluk had, ging je snel dood, want dan hoefde je niet meer de godganse dag in de fabriek te werken.

Het moge zo zijn dat romantische idealen voortdurend opspelen en er zijn altijd wel wat stemmers zijn die daarvoor vallen; zolang er een goed functionerend publiek debat is, zal dit soort denken effectief bestreden worden. De nostalgie naar een nooit bestaand verleden zal haar aantrekkingskracht verliezen als die van meerdere kanten belicht wordt en als de aandacht komt te liggen bij de gevaren en de historische tekortkomingen van romantische wanen.

Maar er is geen reden om te vroeg te juichen: steeds vaker worden we geconfronteerd met ideeën die verwijzen naar de lange oertijd toen de homo erectus evolueerde tot de homo sapiens.

Op wetenschap gebaseerd verwijzingen naar de oertijd komen op het eerste weinig romantisch over, maar deze indruk is te naïef: de oertijd wordt voorgesteld als de tijd waarin de mens pas echt mens was, waarin voor eens en altijd werd vastgelegd wat de essentie van de mens is.

Dit soort ideeën bestaan al een tijdje. In de jaren zestig bepleitte de econoom Marshall Sahlins dat de oertijd de original affluent society was. Er was maar een paar uur inspanning per dag nodig om aan alle behoeften te voldoen. De rest van de tijd konden de oermensen rond het vuur verhalen aan elkaar vertellen, ondertussen genietend van een rijke en gevarieerde maaltijd. Met de Neolithische revolutie zijn we alleen maar minder mens geworden – een claim die nog eens werd herhaald door Yuval Harari in zijn boek Sapiens.

Tegenwoordig zijn vooral inzichten uit de evolutiepsychologie populair. We zijn wat we zijn omdat we geëvolueerd zijn als stammen van jager-verzamelaars. Onze psyche en gedrag zijn gedetermineerd door ons DNA en ons DNA is gedetermineerd door de evolutionaire achtergrond die we delen.

Ga maar na, we verblijven slechts zo’n 10.000 jaar in vaste nederzettingen waar wij gewassen telen en vee houden. Voor het Egyptische rijk bestonden er nauwelijks grote culturen. Toch was de mens al meer dan 200.000 jaar de mens die we kennen, voorafgegaan door meer dan een miljoen jaar van voorlopers, vertakkingen, variaties en wat al niet meer die ons gemaakt hebben tot wat we zijn.

Inzichten uit de evolutiepsychologie vinden we in toenemende mate terug in managementlectuur, maar wordt ook in alledaagse ethische discussies wordt er steeds vaker verwezen naar die tijd waarin we gevormd werden en de verschillen met de manier waarop we nu leven.

Berucht daarbij is de groepsgrootte van 150 personen, de maximale omvang van een groep mensen waarbij we tot altruïstisch gedrag om kunnen gaan. Als we omgeven zijn door meer mensen voelen we ons te gast op een verjaardagsfeest waar we niemand kennen. Deze wijsheid wordt niet alleen vertaald naar organisatiestructuren die gebaseerd zijn op dit magische getal, maar geldt ook als excuus voor onze neiging vreemdelingen buiten te sluiten.

Verder schijnen we de evolutionaire dispositie te hebben dat we van een leider verwachten dat het een hij is met een lage stem en een bovengemiddelde lengte. Ben je een piepend vrouwtje, dan sta je 2-0 achter als je solliciteert naar een leidinggevende functie. Was het een verrassing dat Donald Trump won Hillary Clinton? Niet voor de evolutiepsychologen. Want Trump is een archetypisch alfamannetje en daar gaat onze aangeboren voorkeur nu eenmaal naar uit.

Ook de weinig rationele keuzes die we soms lijken te maken kunnen allemaal worden teruggebracht tot de oertijd. In de teksten van de evolutiepsychologen wemelt het van de leeuwen en sabeltandtijgers die van uit elk bosje kon springen om je te verschalken. Degenen die bang waren voor alles wat ritselde overleefden en gaven hun korte termijn-angsten door aan nieuwe generaties, terwijl diegenen die alleen de risico’s voor de lange termijn zagen niet aan voortplanting toekwamen.

Nu zitten we met pensioenen, sigaretten en klimaatverandering. Allemaal zaken die een lange termijnstrategie behoeven, want onze korte termijnvoorkeuren leiden tot de verkeerde keuzes. Lukt niet. Zo zijn we niet gebouwd.

Zijn we te dik? Dat komt omdat we graag zout, zoet en vet eten, want vroeger moesten we veel meer moeite doen om aan voedsel te komen. Een paleodieet van noten en zaden met zo nu en dan een kluif van een zelfgevangen zwijn is veel gezonder (ik vraag me hierbij vooral af of ik na de onregelmatige maaltijd nog steeds mijn gebit moet flossen, maar dat terzijde).

Kortom, de oertijd wordt hier voorgesteld als de periode waarin de essentie van het mens-zijn tot stand is gekomen. We zijn daarbij niet in staat om zelf tot keuzes te komen, maar onherroepelijk gedreven door onze genetische instructies.

De notie van de naturalistic fallacy uit de ethiek komt er op neer dat we nooit zonder meer kunnen veronderstellen dat een bestaande situatie een moreel juiste is. Ook mensen die aan gevestigde structuren en tradities willen vasthouden hebben de plicht de legitimiteit van deze positie te onderbouwen.

De reductie van het menszijn tot een wezen dat niet kan ontsnappen aan zijn wortels als holbewoners komt dan wel goed van pas. Immers, dat suggereert dat we onszelf niet kunnen veranderen, ook al zouden we dat willen. Uiteindelijk zullen we moeten terugkeren naar het tribale patriarchaat, met zijn autoritaire, misogyne en reactionaire karakter. Dat kan ons niet kwalijk worden genomen, zo zijn we eenmaal.

Evolutiepsychologen mogen graag pochen met hun kennis. Echter, de basis van deze kennis is slechts flinterdun. De oertijd heeft dan wel lang geduurd; er is maar weinig van overgebleven. Geen teksten, want pre-historie. Alleen hier en daar een bot, een scherf, een voetafdruk, een paar stammen die nog steeds bestaan in de verre uithoeken van deze wereld. Met dat schamele materiaal moeten heel veel witte vlekken worden gevuld.

We kunnen ook kijken hoe het gaat bij beesten die het meest op ons lijken. Maar wie lijkt het meest op ons: de vredelievende Bonobo of de agressieve Chimpansee? Het is vooral een kwestie van voorkeur en ideologie van de onderzoeker die deze keuze bepaalt.

Steeds populairder worden computermodellen waarmee de hele evolutie wordt gesimuleerd. De wetten van Darwin worden dan bijvoorbeeld in een spel-theoretische vorm gegoten en vervolgens kun je kijken wat er gebeurt is of had kunnen zijn. Zijn we altruïstisch, competitief, geloven we in goden omdat dat een zorgt voor een gemeenschappelijke band of is dat een evolutionaire bijproduct? Laat de computer een aantal modelruns maken en we denken het te weten.

De grote gemene deler van al deze wetenschappelijke benaderingen is dat van onzekerheden aan elkaar hangen. Met genetische technieken kun je wel achterhalen wanneer we rechtop zijn gaan lopen en wanneer we een strottenhoofd kregen, er is geen manier om achter te komen waar we naar toe liepen en waar de eerste mensen over spraken.

Zo dragen we nog steeds DNA van Neanderthalers en Denisov mensen met ons mee, blijkbaar had de vroege mens intersoortelijke seks. Trokken de mensenmannen hun Neanderthalervrouwen aan hun haren de grot in, werden de mensenvrouwen door de Denisov-mannen verleid met hun diepe basstem? Was er sprake van prehistorische #MeToo was of van informed consent. Niemand die het weet.

Modellen die de evolutie nog eens over doen? Je kunt er elk denkbaar resultaat uithalen, door een klein beetje te spelen met de parameters en te variëren met de in te voeren data. Uiteindelijk zijn de modeluitkomsten vooral speculatie.

Er is geen manier waarop je kunt vermijden dat antwoorden op deze vragen afhankelijk zijn van interpretatie. Op hun beurt lijken die interpretaties vooral door observaties en overtuigingen uit het heden gevormd te worden – zoals dat eigen is aan romantische denkbeelden. Marshall Sahlins maatschappij van overvloed zegt vooral iets over de tijd waarin hij leefde, de jaren zestig van de vorige eeuw, waarin de nadruk op gemeenschappelijkheid en idealisme lag. De claims van evolutiepsychologen over hoe een organisatie dient te werken zeggen vooral iets over de maatschappelijke situatie en machtsstructuren in dit tijdsgewricht, waarin mensen ten eerste vooral worden gezien als een bundel neurologische eigenschappen vastgelegd door een genetische blauwdruk.

Het tijdsgewricht waarin wij leven is bovendien een historisch kantelpunt, waarbij het gaat om de confrontatie tussen progressieve en conservatieve denkrichtingen. Nooit eerder lijken deze zo gelijk verdeeld te zijn en nooit eerder was de kloof tussen beide richtingen zo groot en doorslaggevend.

Heel grof geschetst zijn er aan de ene kant progressieve groeperingen die vaak in steden wonen en zich kosmopolitisch oriënteren – de zogenaamde anywheres –, zich druk makend om klimaatverandering en populistisch-autoritair leiderschap. Aan de andere kant zijn eer conservatieve groeperingen – de somewheres – die zich meer oriënteren op de het deel van de wereld dat dichtbij hen is, waarbij ze zich zorgen maken over het verlies aan zekerheden vanwege immigratie, vanwege de vereiste verandering van leefpatronen ten behoeve van het klimaat, vanwege het omgaan met een complexer wordende identiteit en ga zo maar door. De verhouding tussen beide groepen is vrijwel fiftyfifty, bij verkiezingen wisselen de vertegenwoordigers van beide groeperingen elkaar steeds vaker af en kan een marginaal verschil in stemmen de toekomst van een land volledig veranderen – denk Brexit, denk Trump, denk Erdogan.

De naturalistic fallacy is zo belangrijk omdat deze wijst op het ‘morele project’ van de Verlichting. Een langdurig collectief project waarin we op basis van theoretische reflectie en publiek debat bepalen welke ethische waarden en positie legitiem zijn. Geen enkel moreel uitgangspunt situatie kan daarbij zomaar voor waar kan worden aangenomen.

De speculatieve claims van evolutiepsychologen kunnen hierbij een kwalijke rol spelen. Allereerst omdat ze, zoals hierboven gesteld, de helft van de deelnemers aan het publieke debat ontslaat van de morele plicht zich te verantwoorden voor hun ethische positie (en, tussendoor, de andere helft wegzet als utopische dromers of wereldvreemde drammers). Immers, men kan eenvoudig stellen dat de mens nu eenmaal graag vertrouwt op een krachtige leider en dat die leider uiteraard een man is. Men kan eenvoudig stellen dat we niet graag geconfronteerd worden met onzekerheden en vreemdelingen.

Maar vooral slaan dit soort claims de bodem weg onder het morele project van de Verlichting. Zoals Immanuel Kant stelde gaat de Verlichting over het afwerpen van onze ketenen door bestaande dogma’s kritisch te bevragen. Maar door de essentie van het mens-zijn te leggen in een onveranderbaar verleden, worden de ketens juist weer vastgelegd: als we de evolutiepsychologie mogen geloven blijft er maar weinig ruimte onze genetische predisposities te betwijfelen.

Maar het is allerminst nodig de oertijd als maatstaf van het mens-zijn te nemen. Het is weinig anders dan een romantische projectie. Een projectie bovendien waarvan de geloofwaardigheid hoogst twijfelachtig is. Immers, onze recente geschiedenis kent vrouwelijke leiders, functionerende democratieën en organisaties die duizend keer 150 leden kennen. En uiteraard zijn onze morele intuïties grotendeels evolutionair gevormd, maar dat betekent niet dat onze normen en regels vastliggen. Integendeel deze zijn nog alleszins aan te passen aan nieuwe morele eisen – zoals ik eerder al beweerde. We zijn in staat te reflecteren op ons doen en laat, we zijn in staat discussies aan te gaan met onszelf en met anderen. We zijn in staat deel te nemen aan een collectief moreel project en we zijn in staat romantische denkbeelden links te laten liggen als dat nodig blijkt.

Dat wetenschappelijke claims gekenmerkt worden door onzekerheden is niet erg en evenmin is het een probleem dat er subjectieve interpretaties worden gebruikt om met die onzekerheden om te kunnen gaan. Wetenschap is een zaak van de lange adem en door haar zelfreinigende vermogen is er zeker geen reden tot zorg.

Ook is het uiteraard van groot belang dat we begrijpen hoe we in elkaar zitten en vele van de inzichten die door evolutiepsychologen zijn ontwikkeld helpen ons bij dat zelfbegrip. Maar tegelijkertijd mag een speculatieve en soms suggestieve reconstructie van het verleden nooit fungeren als een maatstaf voor het morele denken.

Verder lezen:

De Waal, F. (2013). The bonobo and the atheist: In search of humanism among the primates: WW Norton & Company.

Gintis, H., Van Schaik, C., Boehm, C., Chapais, B., Flack, J. C., Pagel, M., . . . Erdal, D. (2015). Zoon Politikon: The evolutionary origins of human political systems. Current Anthropology, 56(3), 340-341.

Harari, Y. N. (2014). Sapiens: A brief history of humankind: Random House.

Hirschman, A. O. (1991). The rhetoric of reaction: Harvard University Press.

Laland, K. N., Uller, T., Feldman, M. W., Sterelny, K., Müller, G. B., Moczek, A., . . . Odling-Smee, J. (2015). The extended evolutionary synthesis: its structure, assumptions and predictions. Paper presented at the Proc. R. Soc. B.

Pinker, S. (2012). The better angels of our nature: Why violence has declined: Penguin Group USA.

Purzycki, B. G., Apicella, C., Atkinson, Q. D., Cohen, E., McNamara, R. A., Willard, A. K., . . . Henrich, J. (2016). Moralistic gods, supernatural punishment and the expansion of human sociality. Nature.

Van Veelen, M. (2009). Group selection, kin selection, altruism and cooperation: when inclusive fitness is right and when it can be wrong. Journal of Theoretical Biology, 259(3), 589-600.

 

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.