Over Privacy, Poep en Cyberspace

[For the English version of this post click here]

Met de opkomst van digitale technologie wordt privacy meer en meer als een kwestie gezien die betrekking heeft op het beheer en de bescherming van persoonlijke informatie. Onze intuïties over privacy worden daarentegen helemaal niet gevormd door abstracte informatie die allen in cyberspace bestaat, maar door de behoefte je af te schermen voor zaken waar je je voor schaamt, zoals lichaamsafscheiding of geheimen. Het vermogen je af te zonderen stelt je daarbij in staat jezelf te ontwikkelen als een individu dat uniek en autonoom is. Eigenschappen die in de virtuele wereld allemaal niet spelen.

Debatten over privacy gaan tegenwoordig meestal over digitale ontwikkelingen als social media en opsporings- en monitoringtechnologieën. Maar de koppeling tussen privacy en digitale technologie is eigenlijk maar een moeizame. Voor de meesten van ons lijkt privacy te gaan over andere dingen dan waar de virtuele wereld over gaat.

Natuurlijk is het daarbij belangrijk om je af te vragen wie de informatie mag gebruiken die jij op de een of andere wijze aan het internet aanbiedt en hoe deze informatie gebruikt mag worden. Maar als je deze vragen alleen maar in termen van privacy presenteert, doe je zowel privacy als het belang van databescherming te kort.

Ook zonder de link met computers, wordt privacy vaak gezien als iets hoort bij de westerse cultuur van de laatste eeuwen. Een begrip dat bij het liberale denken hoort, waarbij de scheiding tussen de private en een publieke ruimte zorgt voor vrijheid. Dat is zeker geen onzin, elders heb ik weinig anders beweerd. Maar het is wellicht beter om die liberale visie vooral als een afgeleide te zien van een benadering van privacy die is gebaseerd op de behoefte bescherming te zoeken tegen kwetsbaarheid die universeel menselijk is. Het is die behoefte die onze intuïties over privacy voor een groot deel bepaalt en die vooral betrekking heeft op een fysieke plaats waar je jezelf terug kunt trekken.

De socioloog Barrington Moore stelt dat de behoefte aan privacy een fight or flight reactie is erop gericht is stress en gevaar het hoofd te bieden. Als een individu zich niet in staat of onzeker voelt om aan een bepaalde sociale verplichtingen te voldoen, dan zal zij zich het liefst terugtrekken in een afgeschermde ruimte. Zulke sociale verplichtingen liggen regelmatig in het domein van lichamelijke activiteiten, zoals eten en drinken, maar bovenal poepen en plassen. Iedereen doet dat, toch zijn het zaken waar we ons voor schamen.

We lijken het meest kwetsbaar te zijn als de grens tussen ons lichaam en de buitenwereld niet ondoordringbaar blijkt. Lichaamsafscheiding als zweet, snot, plas, bloed, speeksel, kots en poep doet ons walgen als we het zien bij een ander en het doet ons schamen als anderen het zien bij onszelf. De zelfbeheersing die we nastreven en die zo belangrijk is voor ons zelfbeeld blijkt maar betrekkelijk te zijn. Door private ruimtes te creëren krijgen we de bescherming die we nodig hebben het idee van zelfbeheersing in stand te houden.

Voor psychoanalytici is de schaamte voor lichaamsafscheiding dat wat ons tot mens maakt. Door te leren walgen van je eigen poep internaliseert volgens Freud een kind de normen van een cultuur. Lacan projecteert die anale fase zelfs op de ontwikkeling van de mensheid als geheel door te stellen dat mensen zich van dieren begonnen te onderscheiden op het moment dat ontlasting werd gezien als iets om je voor te schamen.

Dat klinkt allemaal wat achterhaald, maar vanuit de ontwikkelingspsychologie valt er wel wat voor te zeggen voor de formatieve rol van privacy. Het gaat namelijk om het besef dat er geheimen zijn, zaken die je voor jezelf moet of kunt houden. Zaken die van jou alleen zijn en waar alleen jij iets over te zeggen hebt.

Het vermogen een geheim te hebben draagt ertoe bij dat je je tot een individu kunt ontwikkelen. Een persoon die fundamenteel anders is dan elk ander. In feit is dit ook de oorsprong van de liberale visie op privacy, waarbij elk individu het recht heeft op volledige zelfbeschikking, geen overheid of welke partij dan ook mag daarin ingrijpen.

Het is geen wonder dat de privacy vooral een gevoelskwestie is. Als je privacy wordt geschonden, dan raakt dat aan wie je bent, aan datgene dat betekenis geeft aan jouw bestaan. De schending van je privacy is dan ook niet dat je concludeert op basis van een observatie of regel, het is iets dat je intuïtief aanvoelt.

Het grootste kleine geheim bewaren voor het kleinste kamertje. Daar kun je je afzonderen tijdens je meest kwetsbare momenten. Op het toilet, de archetypische private ruimte, kun je degene zijn die je niet wilt zijn, maar wel bent. Zonder bedreiging kun je jezelf te kakken zetten.

Niet alleen de wc biedt bescherming, het huis waarin we wonen doet dat ook. We voelen ons daar thuis omdat we er beschermd zijn voor de blikken en oordelen van buitenaf, waar we redelijk relaxed om kunnen gaan met ons gebrek aan lichamelijke zelfbeheersing. De band die we met onze dierbaren hebben staat een hoge mate van tolerantie voor onze onhebbelijkheden toe. Voor je gezin, je familie of beste vrienden, bestaan er veel minder geheimen. Toch heeft iedereen wel geheimen die echt alleen van haarzelf zijn. We hebben laatjes, dozen en wat al niet meer om onze geheimen en onze rommel verborgen te houden. Private ruimtes die als matroesjkapoppetjes in elkaar schuiven of die langs of door elkaar bestaan.

En dan zijn we ook nog eens niet alleen thuis in ons huis. Velen van ons beschouwen juist hun auto als een private ruimte. Onze eigen muziek, onze rotzooi, gevloek en getier op medeweggebruikers dat nooit door een ander gehoord zal worden. Nergens anders peuter je zo lekker in je neus als in our home away from home, maar dan wel op de openbare weg.

Dat maakt het ook zo moeilijk voor politici om maatregelen te treffen om de negatieve gevolgen van autorijden tegen te gaan. Congestie, veiligheid en vervuiling zijn redenen te over om beleid te ontwikkelen dat leidt tot minder autoverkeer. Maar maatregelen als het verbieden van vieze auto’s in stadscentra, rekeningrijden, extra accijns, leiden veelal tot heftige reacties. Die heftigheid doet vermoeden dat die maatregelen vooral als privacyschending worden ervaren, als aantasting het fundamentele recht vrij te zijn binnen de eigen private ruimte.

Dit lijkt vreemd en paradoxaal. Hoe kan iets tegelijkertijd zo publiek en zo privaat zijn? Dat kom omdat publiek en privaat intrinsiek dubbelzinnig zijn. Paradoxen horen bij de scheiding tussen publieke en private ruimtes, omdat geheimen fysiek of mentaal zijn of omdat we verschillende ruimtes gebruiken om ons af te zonderen. We hoeven alleen maar te kijken naar het systeem dat de wc mogelijk maakt, namelijk het rioleringsstelsel dat alle wc’s met elkaar verbindt en ervoor zorgt dat onze geheime boodschappen geheim blijven. Werkende wc’s waren er al eeuwen, maar ze werden pas een succes toen deze kon worden geïntegreerd in een infrastructuur waarin de aan- en afvoer van water geregeld werd. Alleen met zo’n systeem kwam er einde aan het leeggooien van emmers vol poep in grachten, gierputten, sekreten (let op de etymologie) en open riolen – je moet nu naar verre landen reizen om goed ziek te worden van drinkwater.

Maar de verantwoordelijkheid van dit systeem is bepaald geen private. Integendeel, het is zijn publieke (dat in dit verband wil zeggen collectieve) organisaties die ervoor dienen te zorgen dat de ondergrondse stromen van poep en plas onzichtbaar blijven. Sterker, de dienende rol van de overheid als manager van de publieke ruimte komt historisch gezien vooral voort uit de taak onze poep zo efficiënt mogelijk te laten verdwijnen, zodat het lijkt alsof het nooit heeft bestaan.

Dus waar staan we nu wat betreft privacy? Onze behoefte eraan lijkt vooral te zijn gebaseerd op het idee van lichamelijke zelfbeheersing, waarbij wij afgeschermde fysieke ruimtes creëren die het gebrek aan zelfbeheersing kunnen maskeren. Dit vertakt zich naar minder lichamelijke vormen van privacy, zoals de geheimen van de geest die iemand tot individu maken. Bovendien is de constellatie van afgeschermde ruimtes verre van eenduidig, zeker in onze complexe wereld. Daarbij is privacy vooral een gevoel, waardoor alle paradoxen en dubbelzinnigheden nauwelijks opvallen. Op basis van onze gut feeling weten we of iets of iemand te dicht in te buurt komt, te veel van ons wilt weten of ons dingen wilt laten doen die niet onze eigen keuze zijn.

Hoe zit dat dan in de virtuele wereld? Het tot in het schijnbaar oneindige verknoopte vlechtwerk van glasvezelkabels waarin tot nullen en enen versleutelde informatie bewaard en vervoerd wordt. Het web stelt je in staat je individuele identiteit verder vorm te geven. Afgescheiden van direct persoonlijk contact denken velen via hun internetverbinding binnen te treden in het domein van het intieme, een domein waar niemand ziet wie je bent en wat je doet; een domein waarin je je kunt verlustigen aan je eigen kleine en grote geheimen.

Er is echter een probleem met deze voorstelling van zaken, omdat het de virtuele ruimte portretteert als iets wat het niet is, namelijk een driedimensionale ruimte. We gebruiken de term cyberspace slechts als metafoor bij gebrek aan beter, maar wel is het een metafoor die in hoge mate bepaalt hoe wij ons gedragen op het internet.

Maar het web biedt lang niet de bescherming die het lijkt te bieden. Het web is ook de plaats van cookies, data-analytics en hackers. Anders dan in de reële wereld kent het web geen grenzen tussen datgene dat geheim moet blijven en datgene dat geopenbaard mag worden. Cyberspace wekt slechts de suggestie dat het een platform is voor het verborgene. De virtuele ruimte van het web is een ruimte zonder kamers, zonder muren, zonder deuren, het intieme gaat vloeiend over naar het openbare. Niet voor niets wordt de virtuele ruimte de cloud genoemd, het is een amorfe wolk waarin het nooit duidelijk is waar je je precies bevindt. Uiteindelijk leent de virtuele wereld zich maar heel slecht voor de toepassing van de begrippen publiek en privaat, omdat deze wereld intrinsiek diffuus is.

Big data, internet, social media, het wordt allemaal gezien als een bedreiging voor de privacy, voor de informatie die we liever voor onszelf zouden moeten willen houden; maar het blijft een moeilijke discussie, omdat onze intuïtie van wat privacy is vooral een fysieke oorsprong lijkt te hebben en geen virtuele.

De geheimen die je op het web hebt, welke NFSW sites je bezoekt, wiens facebook profielen je bezoekt, welke guilty pleasures je op Spotify beluistert, tja, dat zijn wel dingen die je voor jezelf wilt houden. Maar daarover gaat het in debatten over digitale privacy nauwelijks, dat gaat over informatie die verzameld of doorverkocht wordt door bedrijven en overheden. Maar dit zijn abstracte data, die weinig te maken hebben met de geheimen die een speciale betekenis voor ons hebben.

De implicatie is dat de meesten van ons hopeloos naïef zijn in onze omgang met digitale informatie. We voelen ons opgelaten als we met zweetplekken onder de oksels voor een groep mensen staan of als je tijdens een presentatie opeens met consumptie blijkt te spreken. Als er een slimme analist op basis van ons surfgedrag een profiel van ons maakt dat daarentegen weinig indruk. En dat is kwalijk, want die vergaarde en bewerkte informatie kan wel degelijk kwalijke gevolgen hebben en kan leiden tot een nieuw soort kwetsbaarheden waar we ons voor moeten beschermen.

Nu kun je zeggen dat uiteindelijk iedereen wel zal leren om te gaan met de nieuwe digitale kwetsbaarheid. Een nieuwe fase in de menselijke ontwikkeling à la Lacan waarbij het niet om een anale, maar om een digitale fase.

Misschien, maar het lijkt me zinniger om virtuele privacy fundamenteel anders te benaderen dan reële privacy. Ook omdat de huidige debatten over privacy andersoortige debatten over privacy dreigen te koloniseren. Bijvoorbeeld als het gaat over camera’s en tracking systemen op straat, gaan de debatten eerder over de verzameling van data dan over het feit dat de straat een collectieve ruimte is die aan ons allen toebehoort en niet aan een of andere dataverzamelaar. Ook als het gaat om DNA van ons dat al dan niet moet worden opgeslagen worden mensen allereerst gereduceerd tot informatiedragers in plaats de producenten van betekenissen. En wat blijft er dan over van mensen als wezens die betekenissen toe kennen aan zichzelf en de wereld om hen heen? Ik denk dat privacy vooral dat laatste dient te waarborgen, voor de digitale wereld schiet het begrip tekort. Iemand moet nog maar even een lelijk neologisme verzinnen waarmee de gevaren van de digitale wél treffend kunnen worden geschetst.

Verder lezen:

Gastelaars, M. (1994). Publiek private aangelegenheden. Een essay over de wc. Kennis en Methode, 1, 69-89.

Geuss, R. (2001). Public Goods. Private Goods. Princeton & Woodstock: Princeton University Press.

Ishmaev, G. (2019). Open Sourcing Normative Assumptions on Privacy and Other Moral Values in Blockchain Applications. Delft.

Melosi, M. V. (2000). The Sanitary City. Urban Infrastructure in America from Colonial Times to the Present. Baltimore: John Hopkins University Press.

Moore, B. (1985). Privacy. Studies in Social and Cultural History. Armonk & London: M.E. Sharp.

Pesch, U. (2005). The Predicaments of Publicness. An Inquiry into the Conceptual Ambiguity of Public Administration. Delft: Eburon.

Pesch, U. (2015). Publicness, Privateness, and the Management of Pollution. Ethics, Policy & Environment, 18(1), 79-95.

 

Be Sociable, Share!
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , , , , , , , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.